ECLI:NL:RBROT:2018:8260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
C/10/18/343 F
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsverzoek en aanhouding in afwachting van minnelijke regeling

Op 20 september 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij de verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Dreessen, een faillissementsverzoek heeft ingediend tegen de verweerder, die in financiële problemen verkeert. De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring toegewezen, nadat was vastgesteld dat de verweerder onvoldoende stappen had ondernomen om een minnelijke regeling te treffen met zijn schuldeisers. De rechtbank had eerder de behandeling van de zaak meerdere malen aangehouden om de verweerder de kans te geven om een schuldhulpverleningstraject te doorlopen, maar er was geen minnelijk traject opgestart en er was ook geen verzoek tot wettelijke schuldsanering ingediend. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, tegen de achtergrond van de gerechtvaardigde belangen van de verzoekster, voldoende tijd had gehad om tot een regeling te komen. De rechtbank concludeerde dat er summierlijk bewijs was van het vorderingsrecht van de verzoekster en dat de verweerder in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen. De rechtbank benoemde mr. A.J. van Spengen tot rechter-commissaris en mr. F. el Houzi tot curator. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 september 2018.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 20 september 2018
VONNIS op het op 23 maart 2018 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat mr. M. Dreessen,
strekkende tot faillietverklaring van:
[naam 2],
wonende aan de [adres] ,
[postcode] [woonplaats 2] ,
voorheen handelend onder de naam,
[naam 3] ,
verweerder.

1.De procedure

Op 24 april 2018 zijn verzoekster, bijgestaan door mr. Dreessen, advocaat, en de heer [naam 2] in raadkamer gehoord. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij zich heeft aangemeld voor schuldhulpverlening bij de gemeente.
De rechtbank heeft de behandeling aangehouden tot 15 mei 2018 te 10.00 uur waarbij verweerder is verzocht ter zitting van 15 mei 2018 concrete stukken met betrekking tot het schuldhulpverleningstraject te overleggen. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt.
Op 15 mei 2018 zijn verzoekster, bijgestaan door mr. Dreessen, advocaat, en de heer [naam 2] wederom in raadkamer gehoord.
Door verweerder is ter zitting van 15 mei 2018 aangetoond dat hij zich heeft gewend tot een schuldhulpverleningsinstantie. De rechtbank heeft de behandeling vervolgens wederom aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen het minnelijke traject (verder) te doorlopen.
De rechtbank heeft verweerder per brief van 18 mei 2018 van voornoemde op de hoogte gesteld en opgeroepen voor de zitting van 18 september 2018 te 10.00 uur. In deze brief heeft zij verweerder ook bericht dat indien er vóór de zitting van 18 september 2018 geen intrekkingsbericht van/namens verzoekster is ontvangen en er door verweerder geen verzoek ter griffie is ingediend om tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten, de rechtbank -zonder nader uitstel- zal beslissen op het faillissementsverzoek.
Op 18 september 2018 zijn verzoekster, bijgestaan door mr. Dreessen, advocaat, en de heer [naam 2] in raadkamer gehoord.
Naar aanleiding van de bij artikel 3 van de Faillissementswet voorgeschreven brief van de griffier van 4 april 2018 is geen verzoekschrift ingediend.

2.Het verweer

Verweerder heeft ter terechtzitting verklaard thans in het traject voor de aanvraag van de WSNP te zitten. Daartoe heeft hij een drietal brieven overgelegd:
- een brief van Pit010 waaruit blijkt dat zij het gecompleteerde dossier op 4 september 2018 heeft overgedragen aan de KBR;
- een brief van de Gemeente Rotterdam waaruit blijkt dat verweerder per 10 september 2018 een aanvraag voor schulddienstverlening heeft ingediend;
- de brief van de KBR waaruit blijkt dat er op 19 september 2018 een gesprek met de schuldbemiddelaar plaatsvindt.
Verweerder heeft daartoe nog verklaard dat een en ander vertraagd is doordat zijn begeleiders bij Pit010 zijn gewisseld en doordat hij moest wachten op de toekenning van zijn uitkering.

3.De beoordeling

Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet (hierna Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank heeft geconstateerd dat eerst op 19 september 2018 een gesprek zal plaatsvinden met de schuldhulpverlener waarin de aanvraag voor schuldhulpverlening verder wordt besproken en in behandeling genomen. In de periode daarvoor zijn voorbereidende handelingen verricht om het dossier te completeren ten behoeve van de WSNP aanvraag; er is (nog) geen minnelijk traject opgestart, noch is een WSNP-verzoek opgemaakt. Verzoeker heeft daarmee niet voldaan aan het gestelde in de brief van 18 mei 2018.
Deze omstandigheden zoals gesteld door verweerder, die tot vertraging hebben geleid, dienen voor rekening van verweerder te komen. Verweerder heeft, tegen de achtergrond van de gerechtvaardigde belangen van verzoekster, die een loonvordering heeft, voldoende tijd gehad om te komen tot een minnelijke regeling met zijn schuldeisers.
De rechtbank oordeelt dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart [naam 2] voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. A.J. van Spengen, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. F. el Houzi, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van mr. D.H.H. Peters, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 september 2018 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende veertien dagen na de dag van deze uitspraak, verzet instellen. Het verzet kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de rechtbank die van deze zaak kennis moet nemen.