ECLI:NL:RBROT:2018:8178
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende beheersbaarheid van psychosociale problematiek
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker had aangevoerd dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. Echter, de rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat er geen sprake was van beheersbare psychosociale problematiek. De rechtbank overwoog dat de verzoeker, ondanks zijn stellingen over zijn goede trouw, niet in staat was om de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen. Dit werd onderbouwd door het feit dat de verzoeker nog geen jaar onder behandeling was voor zijn psychosociale problemen en dat er een reële kans op terugval bestond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker aanvullende stukken had ingediend ter onderbouwing van zijn verzoek, maar deze waren onvoldoende om aan te tonen dat hij in staat was om zijn verplichtingen na te komen. De rechtbank verwees naar de landelijke uniforme beoordelingscriteria voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, waarin staat dat verzoekers met psychosociale problemen alleen worden toegelaten als deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker, ondanks zijn therapie en steun van zijn omgeving, niet voldeed aan deze criteria.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen, met de opmerking dat bij een eventuele tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling de verzoeker gedurende tien jaar niet opnieuw een beroep kan doen op deze regeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter J.C.A.T. Frima, in aanwezigheid van griffier A. Vervoorn.