ECLI:NL:RBROT:2018:8173

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
6545327 CV EXPL 17-44133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en onrechtmatige daad in relatie tot notariskantoor en recreanten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Notariskantoor Zuijdgeest B.V. en verschillende gedaagden, waaronder een stichting en haar bestuursleden. De eiser, Notariskantoor Zuijdgeest, vorderde een schadevergoeding van € 14.488,04 van de gedaagden, omdat zij meende dat deze hen onrechtmatig hadden aangespoord om hun honorarium terug te vorderen bij de Geschillencommissie. De gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 3], hebben de vordering betwist en aangevoerd dat zij niet onrechtmatig hebben gehandeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagden niet bevoegd waren om de recreanten te vertegenwoordigen in de schikking die was getroffen, en dat de recreanten vrij stonden om zich tot de Geschillencommissie te wenden. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een onrechtmatige daad en wees de vordering van Zuijdgeest af. Tevens werd Zuijdgeest veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde 1] op € 600,00 werden vastgesteld, terwijl de kosten jegens de Stichting en [gedaagde 3] op nihil werden gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke vertegenwoordiging en de rechten van recreanten in juridische procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6545327 \ CV EXPL 17-44133
uitspraak: 28 september 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Notariskantoor Zuijdgeest B.V.,
gevestigd te: Delft,
gemachtigde: mr. A.H. Vermeulen,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 14 december 2017,
tegen

1.[gedaagde 1],

woonplaats: [plaatsnaam],
gemachtigde: mr. L.H. Rijpkema,
2.de stichting
Stichting [X.],
gevestigd te: [plaatsnaam],
gemachtigde: [gedaagde 3],

3. [gedaagde 3],

wonende te [plaatsnaam],
in persoon,
gedaagden,
Partijen worden hierna verder aangeduid als ‘Zuijdgeest’, ‘[gedaagde 1]’, ‘de Stichting’’ en ‘[gedaagde 3]’.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 14 december 2017;
  • de conclusie van antwoord [gedaagde 1];
  • de conclusie van antwoord van de Stichting en [gedaagde 3];
  • het vonnis van 8 maart 2018 waarbij een comparitie is bepaald;
  • de brief van de gemachtigde van [gedaagde 1] van 8 mei 2017 met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2018;
  • de brief van de gemachtigde van [gedaagde 1] van 14 juni 2018 die aan voornoemd proces-verbaal is gehecht;
  • de brief van de gemachtigde van Zuidgeest van 15 juni 2018 die aan voornoemd proces-verbaal is gehecht;
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde 1] heeft zich namens de Stichting tot Zuijdgeest gewend voor het opstellen en inschrijven in het kadaster van een zogenaamde positieve verklaring van verjaring met betrekking tot een opstalrecht op vakantiehuisjes van recreanten die zich bevinden in het recreatiepark op het adres [adres].
2.2
De Stichting, en namens haar [gedaagde 1], is naar Zuijdgeest toe als contactpersoon en coördinator opgetreden namens de recreanten. De individuele recreanten (‘de recreanten’), ruim 200, hebben ieder aan Zuijdgeest een machtiging verstrekt, alsmede een getekend formulier ‘Opdracht tot start procedure Zekerheidsplan’. Zuijdgeest heeft met iedere recreant een vaste prijsafspraak van € 300,00 gemaakt voor de onder 2.1 genoemde opdracht, welke betalingen op verzoek van Zuijdgeest zijn gebundeld en in één keer zijn voldaan via [gedaagde 1] Internationaal B.V.
2.3
Zuijdgeest (namens haar mr. N.M. Hekkema) heeft op basis van door de Stichting verstrekte informatie kadastrale registraties van de recreatiewoningen bewerkstelligd en zorggedragen voor uitmeting en splitsing van de betreffende percelen.
2.4
De gemeente Rotterdam, die eigenaar is van de grond waar de vakantiehuisjes op staan, betwist dat de recreanten door verjaring een recht van opstal hebben verkregen.
2.5
Zuijdgeest heeft vervolgens op basis van (eigen) onderzoek geconcludeerd dat het standpunt dat er sprake is van verjaring niet houdbaar is en heeft geweigerd de positieve verjaringsverklaringen in te schrijven in het Kadaster. Zuijdgeest heeft zich wel bereid verklaard om de akten in te schrijven met de constatering dat de notaris niet kan vaststellen dat sprake is van een opstalrecht (een zogenaamde ‘negatieve verklaring’).
2.6
[gedaagde 1] heeft geen genoegen genomen met de door Zuijdgeest voorgestelde aanpak. Daarop heeft Zuidgeest advies ingewonnen bij de Notariële Broederschap die haar standpunt inzake het opstalrecht heeft bevestigd.
2.7
[gedaagde 1] heeft op 25 juli 2016 aan recreant [R.] onder meer geschreven:

U kunt ook Uw geld individueel terugvorderen bij Notariskantoor Zuidgeest te Delft zo U de ontwikkelingen niet wilt afwachten.”
2.8
De Stichting heeft Zuijdgeest aansprakelijk gesteld wegens wanprestatie en terugbetaling van het honorarium en verschotten gevorderd. Zuijdgeest heeft hiertegen verweer gevoerd. In de vervolgens door de Stichting namens de recreanten gestarte procedure hebben partijen op 26 juli 2016 een schikking bereikt, vastgelegd in een proces-verbaal, met daarin onder meer de volgende afspraak:

Partijen hebben na uitvoering van deze regeling niets meer van elkaar te vorderen en zullen elkaar ter zake over en weer finale kwijting verlenen. Deze finale kwijting ziet mede op eventuele vorderingen van de betreffende recreanten/belanghebbenden op notariskantoor Zuijdgeest.
2.9
Het voornoemde proces-verbaal is getekend door [gedaagde 3] als bestuurslid van de Stichting (tevens recreant) en [gedaagde 1] die instond voor de volmacht van [gedaagde 3] om namens de Stichting en de recreanten te handelen.
2.1
[gedaagde 3] heeft de recreanten een (ongedateerde) brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“(…)
Naar aanleiding van onze vordering bij notaris Zuijdgeest betreffende het zekerheidsplan camping [plaatsnaam] kregen wij vandaag bericht dat alles al is afgehandeld. Bij de rechtbank in Den Haag is een schikking getroffen waarmee het de recreanten onmogelijk is geworden om de gedane inleg bij genoemd notariskantoor terug te vorderen.(…)”
De Stg RAZ (de Stichting, advocaat) kan geen finale kwijting geven namens de recreanten, dat heeft de advocaat van de wederpartij verzocht maar dat is juridisch onjuist, reden dat wij u naar de geschillencommissie hebben verwezen voor uw schade. De Stg RAZ heeft geen juridische relatie met de Recreanten, dat was ook de reden dat de individuele schadevorderingen voor de recreanten (door de rechter) niet ontvankelijk worden verklaard.
De door Stg RAZ ontvangen schadevergoedingen komen dan ook haar toe en zullen moeten dienen om de lopende procedure te bekostigen.
De gelden die u heeft voldaan terzake van het recht van opstal heeft de Stg RAZ niet, dat was uw privé overeenkomst met de notaris…
Vordert u uw schadevergoeding bij de geschillencommissie zoals wij u hebben aangeraden…(…)”
2.11
Nadien is Zuijdgeest geconfronteerd met vorderingen van recreanten en klachten bij de Geschillencommissie Notariaat tot terugbetaling van het honorarium. Enkele van die klachten zijn (reeds) niet-ontvankelijk verklaard. Onder die klachten zat ook een klacht van [gedaagde 3].
2.12
Daarop heeft Zuijdgeest bij brieven van 21 juli 2017 de Stichting alsook [gedaagde 1] en [gedaagde 3] in privé aansprakelijk gesteld, welke aansprakelijkheid van de hand is gewezen.
2.13
Zuijdgeest heeft ook een klacht tegen [gedaagde 1] ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten. Die klacht is ongegrond verklaard.

3.De vordering

3.1
Zuijdgeest heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) gedaagden hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 14.488,04 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van verzending van de verschillende declaraties tot de dag van de algehele voldoening,
2) voor recht te verklaren dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle door Zuijdgeest verder nog te lijden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3) gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen in kosten van de procedure, vermeerderd met de forfaitaire nakosten van € 131,00 zonder betekening en € 199,00 met betekening, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van twee weken na het te wijzen vonnis tot de dag van de algehele voldoening.
3.2
Aan haar vordering legt Zuidgeest - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - ten grondslag dat gedaagden jegens haar een onrechtmatige daad plegen door, kortgezegd, de recreanten op te stoken om op individuele basis het honorarium van Zuijdgeest terug te vorderen bij de Geschillencommissie. Het kost Zuijdgeest tijd en geld om die vorderingen te betwisten. Gedaagden zijn aansprakelijk voor de daarmee gemoeide advocaatkosten. Het betreft vorderingen die kansloos zijn omdat de recreanten gelden terugvorderen dat zij niet aan Zuijdgeest hebben betaald; de Stichting heeft die namelijk uit eigen middelen betaald zoals ook volgt uit een brief van [gedaagde 1] van 23 juli 2016 aan de Rechtbank Den Haag. De betaling is verlopen via [gedaagde 1] Internationaal B.V., de onderneming waar [gedaagde 1] bestuurder van is. Ter zake is een schikking getroffen met een finale kwijting. Het is waarschijnlijk dat [gedaagde 1], die op 10 juli 2015 door de Stichting aansprakelijk is gesteld, haar aansprakelijkheid probeert af te wentelen op Zuijdgeest.

4.Het verweer

4.1
Gedaagden hebben de vordering betwist en hebben daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - verweer gevoerd zoals hierna voor ieder van de gedaagden afzonderlijk is opgenomen.
[gedaagde 1]
4.2
[gedaagde 1] heeft de Stichting bijgestaan in een procedure tegen de notaris. De recreanten waren geen partij in die procedure en dat gold ook voor de schikking die in die procedure is getroffen. De Stichting heeft in die procedure twee vorderingen ingesteld. Enerzijds vorderde de Stichting een schadevergoeding voor schade die zij zelf heeft geleden als gevolg van het handelen van de notaris en anderzijds vorderde zij namens de recreanten het aan de notaris betaalde honorarium. Zuijdgeest heeft verweer gevoerd en ten aanzien van deze tweede vordering gesteld dat de Stichting niet uit eigen naam het door de recreanten betaalde honorarium kon terugvorderen. In die procedure is ter comparitie vastgesteld dat de Stichting niet ontvankelijk was ten aanzien van deze tweede vordering nu zij niet door de recreanten was gevolmachtigd om namens hen een vordering in te stellen. In de schikking is op het laatste moment op aandringen van Zuijdgeest de zinsnede opgenomen dat de finale kwijting ook zag op eventuele vorderingen van de betreffende recreanten/belanghebbenden op Zuijdgeest. Deze toevoeging is in weerwil van [gedaagde 1] en de rechter opgenomen daar de recreanten immers niet werden vertegenwoordigd en de Stichting niet bevoegd was namens hen een schikking te treffen. De recreanten zijn hier dan ook niet aan gebonden. Zuijdgeest kan in redelijkheid ook niet gedacht hebben dat de vordering van de recreanten, die circa
€ 60.000,00 bedraagt, zou zijn afgekocht met de € 12.000,00 waarvoor er met de Stichting geschikt is. Er is sprake van een ‘
slip of the pen’ zoals Zuidgeest duidelijk moet zijn geweest. Bepalend is wat er daadwerkelijk is afgesproken.
4.3
[gedaagde 1] heeft de schikking getekend omdat bestuurders slechts gezamenlijk bevoegd zijn en ter zitting alleen [gedaagde 3] als bestuurslid aanwezig was. Daarmee heeft zij er voor ingestaan dat [gedaagde 3] bevoegd was de Stichting te vertegenwoordigen. Daaruit volgt niet dat zij ook de recreanten bijstond noch dat de recreanten partij bij de schikking zouden zijn. Zij heeft zich met de ondertekening evenmin persoonlijk garant gesteld voor de binding van de recreanten aan die schikking.
4.4
Een aantal recreanten, hoeveel is [gedaagde 1] niet bekend, heeft zich tot de geschillencommissie gewend, [gedaagde 1] heeft hen slechts uitgelegd hoe die procedure in zijn werk gaat. Verdere bemoeienis heeft zij daar niet mee gehad. [gedaagde 1] kan hier gelet op haar geheimhoudingsplicht ook niet veel over zeggen. Uit de dagvaarding volgt dat de daar genoemde zaken op formele gronden is afgedaan; er was te laat bij Zuijdgeest geklaagd.
4.5
Er is geen sprake van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW nu niet voldaan is aan de aldaar gestelde vereisten. Er is geen sprake van onrechtmatig handelen jegens Zuijdgeest. [gedaagde 1] heeft de recreanten niet ‘opgestookt’ en zelfs al zou er sprake zijn van een aanmoediging, dan behelst dat nog geen onrechtmatige daad jegens Zuijdgeest. Voorts heeft Zuijdgeest niet aan haar stelplicht voldaan ter zake het causale verband als de vermeende schade. Bovendien wijst alles erop dat de recreanten, los van hoe [gedaagde 1] heeft gehandeld, hoe dan ook naar de geschillencommissie zouden zijn gegaan nu zij betaald hebben voor het laten inschrijven van een akte die niet is ingeschreven. Zij hebben daar een andere notaris nogmaals voor moeten betalen. Zuijdgeest is zonder iemand te informeren met zijn opdracht gestopt. De weg naar de geschillencommissie is eenvoudig te vinden.
4.6
Wat de gevorderde schade betreft, is niet voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. De processtukken uit de beweerdelijke procedures ontbreken, zodat niet duidelijk is welke proceshandelingen zijn verricht. Voorts ontbreken gespecificeerde nota’s en betalingsbewijzen. Verder laat het zich niet aanzien waarom voor het voeren van verweer bij de geschillencommissie een advocaat moet worden ingezet. De procedure is laagdrempelig en een advocaat is niet voorgeschreven. Bovendien gaat het niet om een juridisch of feitelijk complex debat gaat en zijn het vrijwel identieke kwesties. Zuijdgeest heeft ook aangegeven dat men evident niet ontvankelijk is.
4.7
De gevorderde verklaring voor recht dient te worden afgewezen omdat er onvoldoende belang is ex artikel 3:303 BW. Er is geen sprake van toekomstige schade ex artikel 6:105 BW. Op voorhand staat niet vast dat de gestelde schade in de toekomst zal worden geleden. Uit niets blijkt dat er meer recreanten naar de geschillencommissie zullen stappen. Dat is ook niet aannemelijk nu er twee zaken zijn gestrand omdat ze te laat waren ingediend. Andere zaken zullen ook zo worden afgedaan.
De Stichting en [gedaagde 3]
4.8
De Stichting en [gedaagde 3] refereren zich aan hetgeen [gedaagde 1] in haar verweer ten aanzien van de Stichting en [gedaagde 3] naar voren heeft gebracht.
4.9
Daarnaast stelt [gedaagde 3] dat hij als bestuurslid van de Stichting is opgetreden en dat Zuijdgeest niet heeft gesteld waarom hij in persoon aansprakelijk is c.q. wordt gesteld. Dat is slechts in bijzondere omstandigheden en die doen zich hier niet voor. De vordering jegens [gedaagde 3] dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens gebrek aan deugdelijke gronden.
4.1
[gedaagde 1] noch de Stichting hebben zich verbonden met Zuijdgeest, dat hebben de recreanten gedaan. De Stichting noch [gedaagde 3] hebben zich onrechtmatig gedragen. De recreanten hoefden geen genoegen te nemen met de vaststellingsovereenkomst (kantonrechter, lees: schikking) waaraan zij zich niet gebonden voelden. [gedaagde 3] was uitsluitend namens de Stichting gemachtigd en niet namens de recreanten. Het is juist dat de Stichting aanvankelijk het standpunt heeft ingenomen dat zij de recreanten wel vertegenwoordigde. De toenmalige voorzitter zou met de recreanten een regeling treffen waarbij hun vordering aan de Stichting zou worden gecedeerd of dergelijke regelingen. Dit is echter niet door de voorzitter uitgevoerd zodat er op de zitting geen vertegenwoordigingsbevoegdheid was. Waarschijnlijk is die handelwijze te wijten aan het toen al zware medicijngebruik door de voorzitter waardoor hij zichzelf niet meer was en achteraf kennelijk niet begrepen bleek te hebben wat de bedoeling is geweest. Toen werd uiterst pijnlijk dat de Stichting met lege handen stond wat niet beoogd was.
4.11
Zuijdgeest is op enig moment opgehouden met de door haar aanvaarde opdracht zonder iemand daarvan op de hoogte te stellen. De reden is niet duidelijk geworden en de recreanten zijn financieel niet gecompenseerd. Zuijdgeest stelt dat zij haar werkzaamheden is gestopt omdat zij onjuist zou zijn voorgelicht, maar waar dat uit bestond wordt niet toegelicht. Het is ook vreemd nu het Zuijdgeest is die ter zake de deskundige is.
4.12
Dat de recreanten niet akkoord gingen met een negatieve verklaring komt doordat het zo niet was overeengekomen en de kosten daardoor vele malen hoger zouden worden, met alle gevolgen en risico’s van dien. Iedere recreant moet dan immers een kort geding tegen het Kadaster aanspannen. Daar voelden de recreanten terecht niet voor. Een andere notaris heeft de registraties wel gedaan.
4.13
Ten aanzien van de gestelde schade geldt dat Zuijdgeest het causaal verband moet aantonen. Diverse recreanten hadden een rechtsbijstandsverzekering door wie een deel van de recreanten al op alle mogelijkheden waren gewezen, voorts is het heden ten dage goed gebruik om op het internet naar mogelijkheden te zoeken om hun rechten te verkrijgen. Weliswaar heeft [gedaagde 3] namens de Stichting voorlichting gegeven omtrent de gang van zaken bij de Geschillencommissie aan de recreanten die daar om vroegen, echter valt niet in te zien dat daardoor onjuist werd gehandeld. Het is niet aan de Stichting om de recreanten te weerhouden indien zij menen een vorderingsrecht te hebben. De recreanten wisten allen van het bestaan van de vaststellingsovereenkomst, daar had de advocaat van Zuijdgeest voor gezorgd, desondanks meenden de recreanten zich daarbij niet neer te hoeven leggen.
4.14
Het is aan Zuijdgeest te stellen en te bewijzen dat voldaan is aan artikel 6:96 lid 1 en 2 BW. De gevorderde advocaatkosten zijn niet onderbouwd. Slechts een klein aantal van de 205 recreanten heeft een vordering bij de Geschillencommissie ingesteld, circa 20 personen, waarvan de Geschillencommissie 2 zaken heeft behandeld die niet inhoudelijk beoordeeld zijn omdat ze te laten waren en daardoor niet-ontvankelijk werden verklaard. Onduidelijk is waarom Zuijdgeest in alle redelijkheid meent € 14.000,00 te kunnen vorderen met ook nog toekomstige schade terwijl het onwaarschijnlijk is dat er nog zaken komen gelet op de uitkomst van de twee zaken die zijn behandeld.

5.De beoordeling

5.1
Gelet op het tussen partijen gevoerde debat dient naar het oordeel van de kantonrechter als eerste te worden vastgesteld of de onder 2.8 aangehaalde schikking de recreanten heeft gebonden ten aanzien van een eventuele actie richting Zuijdgeest. Daarover wordt als volgt geoordeeld.
5.2
Voorop staat dat zowel Zuijdgeest als [gedaagde 1] professionele partijen zijn met kennis van zaken op het juridische vlak. Bovendien werden partijen in de procedure waar de schikking is getroffen bijgestaan door een advocaat. Het had hen derhalve duidelijk moeten zijn dat zij in het kader van de schikking voor iets hebben getekend waar geen juridische grondslag voor aanwezig was. Voor de daaruit voortvloeiende verwarring zijn naar het oordeel van de kantonrechter beide schikkingspartijen debet. Op dat moment was immers voor beide partijen duidelijk, mede ook gelet op de destijds tussen partijen gevoerde discussie, dat de recreanten - ondanks de aanvankelijke intentie van de Stichting om dat te bewerkstelligen - niet vertegenwoordigd werden door de Stichting zodat de Stichting namens hen ook geen schikking kon aangaan. Dit betekent dat het de recreanten, waaronder ook [gedaagde 3] die niet alleen bestuurslid is maar zelf ook recreant, vrij stond om zich tot de Geschillencommissie te wenden, los van de vraag of zij daarin succesvol zouden zijn welk onderwerp in onderhavige procedure ook niet ter beoordeling voorligt. Dat leidt in beginsel tevens tot de conclusie dat de met de procedures bij de Geschillenprocedure voor Zuijdgeest gemoeide kosten in beginsel voor haar eigen rekening dienen te komen.
5.3
Zuijdgeest vordert voornoemde kosten thans van de Stichting en van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] in privé omdat zij meent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zich jegens haar onrechtmatig hebben opgesteld door ondanks de schikking de recreanten, kort gezegd, ‘op te stoken’ en te ondersteunen om zich tot de Geschillencommissie te wenden.
5.4
In dit kader wordt allereerst vastgesteld dat, in tegenstelling tot hetgeen Zuidgeest betoogt, uit hetgeen door partijen is gesteld en over en weer aan stukken in het geding is gebracht niet volgt dat [gedaagde 1] of [gedaagde 3] in privé zijn opgetreden noch dat een van hen de recreanten heeft vertegenwoordigd in de schikking. Zuijdgeest heeft dat weliswaar gesteld, maar verder niet onderbouwd en [gedaagde 1] en [gedaagde 3] hebben tegen deze stelling gemotiveerd verweer gevoerd dat vervolgens niet met nieuwe argumenten is weersproken. De handtekening van [gedaagde 1] onder de schikking, waarmee zij instond voor de volmacht van [gedaagde 3] om namens de Stichting op te treden zoals ook door Zuijdgeest bevestigd, kan naar het oordeel van de kantonrechter in de gegeven omstandigheden niet anders worden gezien dan als een handtekening van [gedaagde 1] als gemachtigde van de Stichting. Nu Zuijdgeest, behalve te verwijzen naar de schikking, verder ook geen argumenten heeft aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat er sprake is van een privé aansprakelijkheid, gaat de kantonrechter er vanuit dat [gedaagde 1] steeds is opgetreden als gemachtigde van de Stichting en [gedaagde 3] als bestuurslid van de Stichting. Dat betekent dat de tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] in privé ingestelde vorderingen niet kunnen slagen en worden derhalve afgewezen.
5.5
Resteert de beoordeling van de vordering tegen de Stichting en de vraag of er door en/of namens haar activiteiten zijn ontplooid die zich laten kwalificeren als een onrechtmatige daad, zoals Zuijdgeest betoogt. De kantonrechter oordeelt mede in het licht van hetgeen hiervoor reeds is opgenomen en beslist, waarbij verwezen wordt naar wat onder 5.2 is opgenomen, dat hier geen sprake van is. Nu het de recreanten vrij stond om zich tot de Geschillencommissie te wenden, stond het ook de Stichting (en namens haar [gedaagde 1]) in de gegeven omstandigheden vrij om hen op die mogelijkheid te wijzen, dan wel hen daarin te ondersteunen. Zoals hierboven reeds is aangehaald, was het de aanvankelijke intentie van de Stichting om ook namens de recreanten op te treden in de procedure waar de schikking is getroffen. Door omstandigheden, zoals geschetst door [gedaagde 3], is dat niet geëffectueerd. Zuijdgeest was hiervan op de hoogte. In die procedure heeft de Stichting reeds argumenten tegen de handelwijze van Zuijdgeest naar voren gebracht die door de recreanten konden worden gebruikt en die later ook (deels) terug te vinden zijn in de brief van [gedaagde 1] aan de recreanten. Daarbij is van ‘opstoken’ om op individuele basis het honorarium van Zuijdgeest terug te vorderen bij de Geschillencommissie, zoals Zuijdgeest stelt, naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake.
5.6
Ook overigens is daarvoor in de wijze waarop [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zich hierover naar de recreanten hebben uitgelaten, geen aanknopingspunt te vinden. De door Zuijdgeest aangehaalde brieven zeggen verder immers niet veel meer dan dat de recreanten een vordering bij de Geschillencommissie kunnen indienen en hoe men dat kan doen. Dat de brief van [gedaagde 3] namens de Stichting, zoals hiervoor aangehaald in onderdeel 2.10, wat tegenstrijdige mededelingen bevat, laat dit onverlet. [gedaagde 3] is niet juridisch geschoold en een eventueel daardoor ontstane onduidelijkheid kan de Stichting niet aangerekend worden. Wat hier ook van zij, een onrechtmatige daad is daarin in ieder geval niet te vinden.
5.7
Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat nu er geen sprake is van een onrechtmatige daad de vordering jegens de Stichting reeds op die grond wordt afgewezen. Dat betekent dat aan de beoordeling van de overige vereisten van een onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW niet meer wordt toegekomen, hetgeen ook geldt voor de gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot nog te lijden schade.
5.8
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd, leidt niet tot een andere beslissing.
5.9
Zuijdgeest wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld. Deze kosten bedragen jegens [gedaagde 1] € 600,00 aan salaris voor de gemachtigden (2 punten à € 300,00). Nu [gedaagde 3] zichzelf en de Stichting heeft vertegenwoordigd wordt de proceskostenveroordeling jegens hen op nihil gesteld.
5.1
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Zuijdgeest in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] bepaald op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van de algehele voldoening;
en indien Zuijdgeest niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op:
€ 205,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing te vermeerderen met btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt Zuijdgeest in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting en [gedaagde 3] bepaald op nihil;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
642