ECLI:NL:RBROT:2018:8172

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
7074183 \ CV EXPL 18-29528
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkredietovereenkomst met onredelijk bezwarende rentevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over een overeenkomst van geldlening. De eiser, vertegenwoordigd door Incassocenter B.V., vorderde betaling van een hoofdsom van € 1.000,-, vermeerderd met een onredelijk hoge rente van 20% per maand en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde had op 7 november 2016 een lening van € 1.000,- afgesloten, maar had slechts € 600,- contant terugbetaald. De gedaagde betwistte de hoogte van de rente en de vordering van de eiser, en voerde aan dat zij de ondertekende overeenkomst nooit had ontvangen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst een consumentenkredietovereenkomst betreft, wat betekent dat de hoge rente van 20% per maand als onredelijk bezwarend wordt beschouwd. De rechter heeft geoordeeld dat het rentebeding in de overeenkomst een oneerlijk beding is, en heeft dit buiten beschouwing gelaten. De eiser heeft recht op de wettelijke rente over de hoofdsom van € 1.000,- vanaf de datum van verzuim, 7 december 2016, tot aan de dag van algehele voldoening. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten van € 181,50 toegewezen, omdat de aanmaning voldeed aan de wettelijke eisen.

De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten tegen onredelijk bezwarende voorwaarden in kredietovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7074183 \ CV EXPL 18-29528
uitspraak: 28 september 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: Incassocenter B.V. te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 28 mei 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • het vonnis van 30 juli 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 23 augustus 2018 gehouden comparitie van partijen.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 7 november 2016 heeft [gedaagde] op grond van een overeenkomst van geldlening € 1.000,- geleend van [eiser]. In de overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(..)
Verklaren te zijn overeengekomen:
1. Geldlener geboren [geboortedatum] verklaart van geldgever per 07-11-2016 een lening van € 1000,00 (zegge: Eenduidendeuro) te hebben ontvangen.
2. Geldlener verklaart deswege de in punt 1. Genoemde hoofdsom schuldig te zijn aan geldgever. De rente van 20% komt hier nog bij en wordt bij te betalen vermeld (..)
3. Vaststelling van de rente. De rente die over een periode verschuldigd is, wordt berekend over de in die periode nog uitstaande hoofdsom. Voor het berekenen van de rente geldt dat een maand 30 dagen heeft. De rente wordt vastgesteld op
20 %per 30 dagen en kan worden herzien per 30 dagen. Geldlener gaat hiermee akkoord.
4. Betaling: Geldlener zal alle te betalen bedragen voldoen in de afgesproken 30 dagen. Over te laat betaalde bedragen is rente verschuldigd tegen het in artikel 3 genoemde rentepercentage.
(..)
Te betalen € 1200.00 (Twaalhonderdeuro) op 07 december 2016
(..)”
2.2.
Tussen partijen is afgesproken dat [gedaagde] op 7 december 2016 € 1.200,-, bestaande uit het geleende bedrag vermeerderd met 20% rente, zou terugbetalen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 1.000,- aan hoofdsom, € 3.960,- aan verschenen rente over de hoofdsom en € 181,50 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw, te vermeerderen met primair de contractuele rente van 20% per maand en subsidiair de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening. Tevens heeft [eiser] gevorderd [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat hij een overeenkomst van geldlening met [gedaagde] heeft gesloten. Overeengekomen was dat [gedaagde] de lening op 7 december 2016 zou terugbetalen inclusief 20% rente, maar dat heeft ze niet gedaan. [eiser] heeft daarom nakoming van de overeenkomst van geldlening gevorderd. De buitengerechtelijke incassokosten heeft [eiser] gevorderd op grond van artikel 6:96 BW. Volgens [eiser] is [gedaagde] op grond van de algemene voorwaarden, artikel 3, een contractuele rente van 20% per maand verschuldigd. Tot de dag van dagvaarding bedraagt de contractuele rente € 3.960,-. Subsidiair heeft [eiser] aanspraak gemaakt op de wettelijke rente primair vanaf de datum van verzuim en subsidiair vanaf de datum dagvaarding.

4.Het verweer

[gedaagde] heeft tot afwijzing van een deel van de vordering geconcludeerd en daartoe het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft de ondertekende overeenkomst van geldlening nooit ontvangen van [eiser]. [gedaagde] heeft desondanks € 600,- contant betaald aan [eiser], zodat nog slechts een restantbedrag van € 600,- resteert. [gedaagde] heeft geen kwitantie van [eiser] gehad. Het restantbedrag kon [gedaagde] niet betalen destijds, omdat zij een auto ongeluk heeft gehad. [eiser] was hiervan op de hoogte. [gedaagde] wil het geleende bedrag betalen aan [eiser], maar de rente incassokosten en proceskosten wil zij niet betalen.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft erkend dat zij een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met [eiser] op 7 november 2016 waarbij zij € 1.000,- heeft geleend van [eiser]. [gedaagde] heeft als verweer gevoerd dat zij al € 600,- contant betaald heeft aan [eiser]. Dit wordt echter door [eiser] betwist. [gedaagde] heeft vervolgens haar betaling van € 600,- niet onderbouwd en heeft ook geen bewijsaanbod in dit kader gedaan, zodat niet vast staat dat [gedaagde] al € 600,- heeft betaald aan [eiser]. De door [eiser] gevorderde terugbetaling van de geleende € 1.000,- zal daarom worden toegewezen.
5.2.
[eiser] heeft daarnaast – primair - betaling gevorderd van de overeengekomen contractuele rente van 20 % per maand die is opgenomen in artikel 3 van de algemene voorwaarden van de overeenkomst. Voor de beantwoording van de vraag of [eiser] recht heeft hierop is van belang vast te stellen of de overeenkomst van geldlening een consumentenkredietovereenkomst is als bedoeld in titel 2a van boek 7 BW.
5.3.
[gedaagde] is een consument, zodat de vraag beantwoord moet worden of [eiser] in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent (zie artikel 7:57 lid 1 aanhef en onder b BW). [eiser] is weliswaar een natuurlijk persoon, maar hij heeft vaker geld uitgeleend aan andere natuurlijke personen. [gedaagde] heeft immers onbetwist gesteld dat zij meerdere keren van [eiser] geld heeft geleend en dat zij meerdere mensen heeft geïnformeerd over de diensten van [eiser], waarover [eiser] tevreden was. De door [eiser] gebruikte schriftelijke overeenkomst van geldlening wijst er ook op dat [eiser] bedrijfsmatig geld uitleent aan particulieren. Hierin is zelfs de door bedrijven gebruikte waarschuwing “Let op! Geld lenen kost geld” opgenomen. In de dagvaarding wordt tevens erop gewezen dat in de algemene voorwaarden van de overeenkomst (artikel 3) de contractuele rente is opgenomen. Omdat het niet gebruikelijk is dat particulieren algemene voorwaarden hanteren, wijst dit er ook op dat [eiser] bedrijfsmatig heeft gehandeld en dus niet is aan te merken als een particulier die geld heeft geleend aan een andere particulier, maar is aan te merken als een natuurlijke persoon die bedrijfsmatig geld heeft geleend aan een particulier. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de overeenkomst van geldlening een consumentenkredietovereenkomst is als bedoeld in titel 2a van boek 7 BW.
5.4.
Omdat sprake is van een consumentenkredietovereenkomst, moet de kantonrechter ambtshalve toetsen of het in artikel 3 van de overeenkomst opgenomen rentebeding een oneerlijk beding is.
5.5.
In de bijlage bij de Richtlijn 93/12/EEG van de Raad van 5 april 1992 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) wordt het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument aangemerkt als een vermoedelijk oneerlijk beding.
5.6.
Nu het hier gaat om een rentevergoeding van 20 % per maand, dit een vaste en aanmerkelijk hogere rente is dan de hier te lande geldende wettelijke (handels)rente en marktrente en [eiser] geen bijkomende omstandigheden heeft gesteld die een dergelijke hoge rente rechtvaardigen, is de kantonrechter van oordeel dat het rentebeding een oneerlijk beding is als bedoeld in de Richtlijn. Dit beding wordt dan ook buiten beschouwing gelaten. Dit betekent dat de – primair – gevorderde rente niet toewijsbaar is.
5.7.
De subsidiair door [eiser] gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal wel worden toegewezen, omdat vaststaat dat [gedaagde] te laat is met het terugbetalen van de lening. Voorts is onbetwist dat [gedaagde] vanaf 7 december 2016 in verzuim is, zodat de wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen vanaf 7 december 2016 tot aan de dag van algehele voldoening.
5.8.
[eiser] heeft als laatste aanspraak gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden en sprake is van een geldvordering op grond van een overeenkomst, is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. De door [eiser] aan [gedaagde] verzonden aanmaning voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, waaronder de in het Besluit vastgelegde staffel voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 181,50 inclusief btw worden dan ook toegewezen.
5.9.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals gevorderd.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 1.181,50 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 1.000,00 vanaf 7 december 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 327,89 aan verschotten en € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688