ECLI:NL:RBROT:2018:8120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
557386 / HA RK 18-1002
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek tegen de kinderrechter in een omgangsregelingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een vader tegen de kinderrechter, mr. M. van Kuilenburg, die op 3 juli 2018 een zitting heeft geleid in een omgangsregeling tussen de vader en de moeder van een kind. De vader had op 6 juli 2018 een wrakingsverzoek ingediend, maar de wrakingskamer verklaarde hem niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de vader bijna zes weken na de zitting van 3 juli 2018 zijn verzoek indiende. De rechtbank benadrukte dat de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek was gebaseerd, bekend waren op het moment van de zitting, en dat de termijn voor het indienen van een wrakingsverzoek ruimschoots was overschreden. De vader had ook aanvullende klachten geuit over de kinderrechter, maar deze werden niet als zelfstandige wrakingsgronden erkend. De rechtbank concludeerde dat de vader niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 557386 / HA RK 18-1002
Beslissing van 27 september 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, team jeugd (hierna: de kinderrechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 3 juli 2018 is door de kinderrechter behandeld het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (‘de GI’) tot vaststelling van de door haar voorgestane omgangsregeling, het zelfstandig verzoek van verzoeker (de vader) alsook het zelfstandig verzoek van [naam moeder] (de moeder). Die procedure draagt als kenmerk zaak-/rekestnummer C/10/552194/ JE RK 18-1801.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 juli 2018 beslist op de drie genoemde verzoeken.
Bij brief van 6 juli 2018 heeft verzoeker de wraking van de kinderrechter verzocht. Bij beschikking van 18 juli 2018 heeft de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in dat wrakingsverzoek.
Op 24 augustus 2018 heeft verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek ingediend.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 3 juli 2018.
Verzoeker, de GI, mevrouw [naam moeder] en haar advocaat, alsmede de kinderrechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De kinderrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De kinderrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van
30 augustus 2018 en aangekondigd niet op de zitting te zullen verschijnen. Verzoeker heeft bij faxbericht van 31 augustus 2018 nog een aanvulling gegeven op zijn standpunt.
Ter zitting van 13 september 2018, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is niemand verschenen. Kort voor de zitting heeft verzoeker nog een faxbericht gestuurd, inhoudende een verklaring met het verzoek om deze ter zitting voor te lezen.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist.
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de kinderrechter op de zitting van 3 juli 2018. Een deel van de klachten van verzoeker heeft betrekking op de verslaglegging van de zitting van 3 juli 2018.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de kinderrechter hebben zich immers voorgedaan ter zitting van 3 juli 2018, waar verzoeker aanwezig was. Voorts heeft de kinderrechter onweersproken opgemerkt dat het proces-verbaal van de zitting van 3 juli 2018 voorafgaand aan de vorige wrakingszitting reeds aan verzoeker is toegezonden. Het indienen van het verzoek bijna 6 weken nadien kan niet worden aangemerkt als indiening “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”.
2.3.
In het faxbericht van 13 september 2018 verwijst verzoeker naar een verzoek van
29 augustus 2018. De wrakingskamer begrijpt dat verzoeker daarmee zijn faxbericht van
31 augustus 2018 bedoelt. In dat faxbericht klaagt verzoeker erover dat de kinderrechter de zaak ter verdere behandeling heeft verwezen naar de meervoudige kamer waarvan de kinderrechter als voorzitter deel zal uitmaken. Volgens verzoeker is er – naast partijdigheid – ook nog eens sprake van belangenverstrengeling en wraakgevoelens en of rancune jegens hem. Naar het oordeel van de wrakingskamer is ook deze klacht te herleiden tot wat is voorgevallen op de zitting van 3 juli 2018. Deze klacht behelst geen zelfstandige wrakingsgrond. Daarom komt de wrakingskamer bij de beoordeling van het wrakingsverzoek niet toe aan de afzonderlijke bespreking van die klacht.
2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. M. van Kuilenburg.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. W.P.M. Jurgens en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2018 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-