ECLI:NL:RBROT:2018:8120
Rechtbank Rotterdam
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek tegen de kinderrechter in een omgangsregelingzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 september 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een vader tegen de kinderrechter, mr. M. van Kuilenburg, die op 3 juli 2018 een zitting heeft geleid in een omgangsregeling tussen de vader en de moeder van een kind. De vader had op 6 juli 2018 een wrakingsverzoek ingediend, maar de wrakingskamer verklaarde hem niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de vader bijna zes weken na de zitting van 3 juli 2018 zijn verzoek indiende. De rechtbank benadrukte dat de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek was gebaseerd, bekend waren op het moment van de zitting, en dat de termijn voor het indienen van een wrakingsverzoek ruimschoots was overschreden. De vader had ook aanvullende klachten geuit over de kinderrechter, maar deze werden niet als zelfstandige wrakingsgronden erkend. De rechtbank concludeerde dat de vader niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.