ECLI:NL:RBROT:2018:8110

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
7115047
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding tussen FPS Famous Pacific Shipping B.V. en [gedaagde]

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen FPS Famous Pacific Shipping B.V. (hierna: FPS) en [gedaagde]. FPS vorderde een verbod voor [gedaagde] om tot 1 september 2019 voor NVO Consolidation B.V. werkzaam te zijn, op basis van een concurrentiebeding in haar arbeidsovereenkomst. [gedaagde] had haar arbeidsovereenkomst met FPS opgezegd en was voornemens om in dienst te treden bij NVO, een concurrent van FPS. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het concurrentiebeding geldig was, maar dat de belangenafweging in het voordeel van [gedaagde] uitviel. De rechter oordeelde dat de werknemer door het concurrentiebeding onbillijk werd benadeeld, vooral gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de beperkte specifieke kennis die [gedaagde] had verworven en de mogelijkheid dat zij bij NVO in een andere bedrijfscultuur zou kunnen werken. De kantonrechter heeft daarom het concurrentiebeding gedeeltelijk geschorst, zodat [gedaagde] in dienst kon treden bij NVO. FPS werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7115047 \ VV EXPL 18-349
uitspraak: 1 oktober 2018
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap
FPS Famous Pacific Shipping B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.V.R. Grandjean Perrenod Comtesse,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.A. C. Backx.
Partijen worden hierna aangeduid als “FPS” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de (concept)dagvaarding;
  • de akte houdende producties van FPS, ter griffie ontvangen op 28 augustus 2018;
  • de eis in reconventie met producties, ter griffie ontvangen op 13 september 2018;
  • de pleitnotities van beide partijen, en
  • faxbericht van 18 september 2018 waarin partijen hebben bericht geen schikking te hebben getroffen.
1.2
[gedaagde] is vrijwillig in het geding verschenen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 13 september 2018. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde], geboren op [geboortedatum] 1982, is op 1 juni 2010 bij FPS in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een jaar. In dat contract is een geheimhoudings- en een relatiebeding opgenomen. De functie van [gedaagde] betreft “sales representative” (verkoper buitendienst):
‘Werknemer verricht logistiek/administratieve werkzaamheden met alle daartoe behorende funkties en verantwoordelijkheden’. Aansluitend is een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. In dat contract is een geheimhoudings-, relatie-, en non-concurrentiebeding opgenomen. Die bedingen luiden als volgt:
‘X Geheimhouding:
1. Werknemer erkent, dat hem door werkgever geheimhouding is opgelegd van alle bijzonderheden betreffende of verband houdende met het bedrijf van werkgever en/of het bedrijf van de opdrachtgever van werkgever, waar werknemer te werk is gesteld en/of in het verleden werkzaamheden heeft verricht;
2. Het is werknemer verboden , hetzij gedurende de dienstbetrekking, hetzij na beëindiging hiervan, op enigerlei wijze aan derden direct of indirect, in welke vorm dan ook en ik welke voegen ook, enige mededelingen te doen van of aangaande enige bijzonderheden van de onderneming van werkgever althans van de onderneming van de opdrachtgever van werkgever waar werknemer te werk is gesteld althans in het verleden werkzaamheden heeft verricht, op straffe van verbeurte aan de werkgever van een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot eur. 25.000, onverminderd zijn gehoudenheid, indien deze meer dan gemeeld boetebedrag mocht belopen.
3. Het is de werknemer niet toegestaan op welke wijze dan ook alle documenten en/of informatiedragers en/of bedrijfsmiddelen, die zij in verband met haar werkzaamheden bij werkgever onder zich heeft gekregen, in haar bezit te hebben of te houden, uitgezonderd voor zover en voor zolang dit voor de uitoefening van haar werkzaamheden voor werkgever is vereist. Werknemer is verplicht om dergelijke documenten en/of informatiedragers en/of bedrijfsmiddelen bij ziekte, schorsing en/of non-actiefstelling, alsmede bij het einde van de dienstbetrekking onmiddellijk aan de werkgever ter hand te stellen.
XI Relatiebeding & non-concurrentiebeding
1. Het is werknemer verboden om gedurende een periode van een half jaar na beeindiging van deze overeenkomst, hetzij direct, hetzij indirect, in welke vorm dan ook telefonisch contact te onderhouden, bezoeken af te leggen, onderhandelingen te voeren, zaken te doen, etc. met de oude en/of op dat moment bestaande clienten / opdrachtgevers van werkgever en/of gelieerde ondernemingen. Onder “oude en/of op dat moment bestaande relaties” van werkgever en/of gelieerde ondernemingen wordt in ieder geval beschouwd al die clienten / opdrachtgevers, waarmee door werkgever en/of aan hem gelieerde ondernemingen in de loop van twee jaar voorafgaande aan de aanloop datum zakelijk overeenkomsten zijn gesloten en/of onderhandelingen inzake mogelijke transacties zijn gevoerd;
2. Bij overtreding van lid 1 en/of 3 verbeurt het de werknemer aan de werkgever ten titel van schadevergoeding een direct opeisbare boete van eur. 25.000 te vermeerderen met het bedrag aan schade dat de werkgever leidt of zal leiden dat uitgaat boven voormelde boete. Deze schade wordt vastgesteld op een bedrag van 25% van de bruto omzet per jaar van de desbetreffende relatie gedurende de drie voorliggende jaren, hetzij de realiter te verwachten bruto omzet.
3. Het is Werknemer verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever gedurende één jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst, binnen het geografische gebied in een straal van 100 kilometer van de vestigingsplaats van werkgever, direct of indirect werkzaam te zijn, betrokken te zijn, onderzoek te verrichten of een financieel belang te hebben bij, dan wel advies te geven of diensten te verlenen of (neven) werkzaamheden aan een onderneming of instelling die zich op dezelfde markt begeeft als werkgever, dan wel die gelijke of soortgelijke werkzaamheden verricht adviezen geeft en/of diensten verleent als werkgever, of diezelfde activiteiten ontplooit als werkgever.’
2.3
[gedaagde] heeft de arbeidsovereenkomst met FPS op 13 juli 2018 opgezegd per 1 september
2018.
2.4
[gedaagde] is voornemens om in dienst te treden bij NVO Consolidation B.V. (hierna:
“NVO”), gevestigd te Barendrecht. Dat heeft zij op 11 juli 2018 aan FPS laten weten.
2.5
FPS en NVO zijn op het gebied van het specialisme van internationale
containergroupage concurrenten.
2.6
[gedaagde] is op 13 juli 2018 door FPS op non-actief gesteld.
2.7
FPS heeft [gedaagde] bij schrijven van 17 juli 2018 verzocht en zo nodig gesommeerd om zich te houden aan de hiervoor geciteerde bedingen uit de arbeidsovereenkomst.
2.8
Op 26 juli 2018 heeft [gedaagde] via haar gemachtigde aan FPS laten weten dat zij wel het relatiebeding wil respecteren maar niet het concurrentiebeding.

3. De vordering en het verweer in conventie

3.1
FPS heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
  • [gedaagde] te verbieden om tot 1 september 2019 voor NVO of een daarmee in een groep verbonden onderneming werkzaam te zijn, op welke wijze en in welke vorm dan ook, en [gedaagde] te gebieden om het concurrentiebeding uit artikel XI lid 3 van haar arbeidsovereenkomst met FPS strikt en onverkort na te leven;
  • zulks op straffe van verbeurte aan FPS van een dwangsom ten belope van
€ 40.000,00 voor elke overtreding en € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de overtreding voortduurt, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
  • althans zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
  • met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
Aan haar vordering legt FPS nakoming van het tussen partijen overeengekomen en onverkort geldende non-concurrentiebeding ten grondslag. Zij heeft zich genoodzaakt gezien om [gedaagde] in rechte te betrekken omdat [gedaagde] heeft aangekondigd dat zij per
1 september 2018 bij NVO, een concurrent van FPS, in dienst zal treden.
3.3
[gedaagde] betwist de vordering. Daartoe voert zij aan dat zij bij de omzetting van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet wist dat er een concurrentiebeding aan haar arbeidsvoorwaarden was toegevoegd. Bovendien had het beding in de loop der jaren opnieuw moeten worden overeengekomen, gelet op de zodanige wijziging van haar werkzaamheden gedurende die jaren door specialisatie. Als het concurrentiebeding wel zou gelden, bestaat er geen gegronde reden om [gedaagde] aan dat beding te houden. [gedaagde] wijst ter onderbouwing van dat standpunt op de door haar in het kader van haar eis in reconventie ingenomen stellingen. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij niet bij NVO in dienst zal treden voordat er een vonnis in dit kort geding is gewezen.

4.De vorderingen het verweer in reconventie

4.1
[gedaagde] heeft gevorderd om, uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening:
primair
het concurrentiebeding te schorsen, alsmede ter zake van de daarop van toepassing verklaarde boete, voor de termijn tot aan de datum van het vonnis in de bodemprocedure waarin vernietiging van het concurrentiebeding en boetebeding is gevorderd;
FPS te veroordelen om aan [gedaagde] te voldoen een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat FPS niet voldoet aan het gevorderde onder a, een gedeelte van een dag als geldende dag;
subsidiair
FPS te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van € 25.000,00, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, bij wijze van voorschot op de door [gedaagde] toekomende vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de eis in reconventie tot de dag van algehele voldoening;
primair en subsidiair
FPS te veroordelen in de kosten van het geding.
4.2
[gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij zwaar wordt getroffen door onverminderde werking van het concurrentiebeding. Volgens [gedaagde] prevaleren haar belangen boven die van FPS, hetgeen een schorsing van het concurrentiebeding rechtvaardigt in deze procedure.
4.3
FPS betwist de vordering. Daartoe verwijst zij naar de door haar in conventie ingenomen standpunten.

5.De beoordeling

5.1
Bij vorderingen tot het treffen van voorlopige voorzieningen als de onderhavige dient te worden beoordeeld of partijen een zodanig spoedeisend belang hebben dat van hen niet mag worden verwacht dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwachten. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken hoe aannemelijk het is dat de vorderingen van partijen in een bodemprocedure toegewezen zullen worden, de belangen van partijen bij het treffen van de gevraagde voorzieningen en de gevolgen voor partijen bij het ten onrechte treffen van een voorziening.
5.2
Kort gezegd vordert FPS nakoming van het concurrentiebeding door [gedaagde] en vordert [gedaagde] (primair) schorsing van het concurrentiebeding. Vooropgesteld wordt dat ieder oordeel in deze procedure slechts voorlopig is, totdat in een bodemprocedure (anders) wordt beslist.
Opmerking verdient dat in het geval van toewijzing van een vordering zoals die van [gedaagde] in reconventie het volgende heeft te gelden. Wanneer een van partijen een bodemprocedure aanhangig maakt, is de bodemrechter niet aan het oordeel van de kortgedingrechter gebonden. In het geval de bodemrechter, na schorsing van het concurrentiebeding door de kortgedingrechter, de vordering van de werknemer alsnog afwijst, heeft dat tot gevolg dat de werknemer (met terugwerkende kracht) eventuele overeengekomen boetes verschuldigd is. Het belang van [gedaagde] kan dan ook slechts daarin bestaan dat zij een voorlopig oordeel krijgt op grond waarvan zij haar positie beter kan inschatten. Dat geldt natuurlijk ook voor FPS.
5.3
De vorderingen in conventie en in reconventie hangen zodanig samen dat zij zich lenen voor een gezamenlijke behandeling.
5.4
Voor ontvankelijkheid van de vorderingen over en weer in deze kortgedingprocedure is vereist dat partijen een spoedeisend belang hebben bij de door hen gevorderde voorzieningen. Partijen hebben dat belang van elkaar niet betwist. Mede gelet op de aard van de vorderingen en het moment waarop [gedaagde] had beoogd om in dienst te treden bij NVO (1 september 2018) acht de kantonrechter dat belang aanwezig. Partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun vorderingen.
5.5
De arbeidsovereenkomst tussen FPS en [gedaagde] is vóór 1 januari 2015 tot stand gekomen, zodat op grond van de Overgangsbepaling XXIIc van de Wet werk en zekerheid artikel 7:653 (oud) BW van toepassing is zoals dat vóór 1 januari 2015 luidde.
5.6
Het concurrentiebeding is schriftelijk overeengekomen met een meerderjarige werknemer. In zoverre is dat beding dus ingevolge het bepaalde in artikel 7:653 lid 1 (oud) BW geldig overeengekomen. Weliswaar heeft [gedaagde] er in de kantlijn op gewezen dat zij zich niet bewust was van het feit dat in haar contract voor onbepaalde tijd, in tegenstelling tot in haar daaraan voorafgaande contract voor bepaalde tijd, een concurrentiebeding (naast het geheimhoudings- en relatiebeding) was opgenomen, maar daaraan heeft zij niet (langer) juridische gevolgen verbonden, zo blijkt naar het oordeel van de kantonrechter uit haar proceshouding. Conform bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 maart 2008, LJN BC0384, NJ 2008/503) heeft een werknemer bovendien door de ondertekening van de arbeidsovereenkomst waarin een concurrentiebeding voorkomt tot uitdrukking gebracht dat hij heeft kennis genomen van het concurrentiebeding zoals dat in schriftelijke vorm aan hem ter hand is gesteld. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die in dit geval tot een ander oordeel nopen.
5.7
[gedaagde] voert verder aan dat het concurrentiebeding in de loop der jaren door haar specialisatie aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken, zodat het opnieuw had moeten worden gesloten. Dat verweer van [gedaagde] slaagt evenmin. Niet is gesteld of gebleken dat de laatstelijk door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden niet meer passen binnen de ruime functieomschrijving in haar contract. Weliswaar heeft [gedaagde] zich op een bepaald onderdeel (meer) gespecialiseerd, maar ook die werkzaamheden vallen nog binnen de geldende (ruime) functieomschrijving waarop het concurrentiebeding betrekking had en heeft. Bovendien, ook als wel zou komen vast te staan dat de werkzaamheden van [gedaagde] feitelijk ingrijpend zijn gewijzigd, dan is dat enkele feit onvoldoende om het concurrentiebeding wegens strijd met het schriftelijkheidsvereiste ongeldig te verklaren. Daarnaast is van belang dat de specialisatie van [gedaagde] geenszins uit de lucht is komen vallen, maar reeds bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voorzienbaar was. Voor de verdere beoordeling wordt dan ook uitgegaan van de geldigheid van het concurrentiebeding.
5.8
[gedaagde] doet een beroep op artikel 7:653 lid 2 (oud) BW, waarin is bepaald dat de rechter een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk kan vernietigen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. [gedaagde] heeft erkend dat de werkzaamheden van FPS en NVO elkaar (gedeeltelijk) overlappen. Daarmee staat vast dat de bedrijven - in ieder geval voor zover het de internationale containergroupage betreft - elkaars concurrenten zijn, zodat bij een overstap van [gedaagde] van FPS naar NVO het concurrentiebeding in beginsel een rol speelt.
5.9
Vast staat dat een concurrentiebeding een werknemer beperkt in het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze. Een dergelijke beperking is slechts gerechtvaardigd indien daar een groot belang van de werkgever tegenover staat. In dat kader dient een belangenafweging te worden gemaakt van alle belangen van beide partijen. [gedaagde] heeft in dat verband aangevoerd dat zij bij NVO in een bedrijf mag gaan werken met een andere bedrijfscultuur die beter bij haar past dan de bedrijfscultuur bij FPS. Verder geeft zij aan dat (zij het gevoel heeft dat) er voor haar geen doorgroeimogelijkheden (meer) zijn bij FPS. Weliswaar geeft FPS te kennen dat zij haar functietitel desgevraagd zou mogen aanpassen, maar het gaat [gedaagde] natuurlijk niet slechts om de aanduiding van haar functie, maar om de inhoud ervan. Vast staat dat er net iemand anders is benoemd in een internationale managing functie binnen FPS, zodat die functie voor [gedaagde] voorlopig bij FPS niet voor haar is weggelegd. NVO heeft vestigingen in vijf landen en aan [gedaagde] is toegezegd en tijdens de mondelinge behandeling is door NVO verklaard dat [gedaagde] in het kader van haar functie bij NVO ook in België en Duitsland mag gaan werken, wat [gedaagde] als een grote uitdaging ziet waarover zij erg enthousiast is. Uit zowel de schriftelijke stukken als uit de houding van NVO tijdens de mondelinge behandeling blijkt van een groot vertrouwen in [gedaagde]. Dat [gedaagde] mede daarom graag bij NVO in dienst zou willen treden is zeer begrijpelijk. Een bepaalde klik met een bedrijf(scultuur) en leidinggevende(n) is niet (altijd) een objectief bepaalbaar belang, maar is voor een deel toe te schrijven aan de subjectieve beleving van een werknemer. Vanuit FPS zijn absoluut geen gedragingen van slecht werkgeverschap aan de oppervlakte gekomen, maar evenmin is gebleken dat [gedaagde] bij FPS een rooskleurige toekomst tegemoet ging. Zij is in de voorgaande jaren niet in aanmerking gekomen voor promoties. Thans geeft FPS te kennen dat [gedaagde] zich daar ook nooit voor heeft aangemeld, maar in een normale bedrijfsvoering zouden dergelijke wensen van medewerkers in (functionerings)gesprekken aan de orde hebben moeten komen, op initiatief van de werkgever. Dat dat in het geval van [gedaagde] niet is gebeurd kan [gedaagde] niet worden verweten. Datzelfde geldt voor de hiervoor aangehaalde toezegging van FPS dat [gedaagde] desgewenst een andere titel mag voeren in haar functie. Zo’n verandering zou vanuit de werkgever moeten komen, bijvoorbeeld als beloning voor goed functioneren of om de werknemer een blijk van waardering te geven. Als een werknemer zelf om zoiets moet vragen, dan is daarmee de positieve werking van een mogelijke verandering van een functietitel grotendeels al weggenomen voordat de wijziging is doorgevoerd. Zeker als zo’n toezegging (pas) komt in een juridische procedure. FPS betwist niet langer dat [gedaagde] er bij NVO (ook) op financieel vlak aanzienlijk op vooruit gaat (€ 1.750,00 bruto per maand), maar wijst er op dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] een dergelijke verbetering niet ook bij een ander, niet concurrerend bedrijf, had kunnen bewerkstelligen. Die opmerking van FPS doet er niet aan af dat [gedaagde] in ieder geval een financieel belang heeft bij een overstap naar NVO. Dat zij dat mogelijk ook zou hebben als zij bij een werkgever in een andere branche aan de slag zou gaan maakt dat niet anders. Bovendien heeft [gedaagde] nu juist haar ambitie uitgesproken om zich (verder) te ontwikkelen in haar huidige specialistische werkzaamheden. Dat is in beginsel haar goed (grond)recht.
5.1
Tegenover deze belangen van [gedaagde] stelt FPS zich op het standpunt dat een overgang van [gedaagde] naar NVO een bedreiging is voor haar bedrijfsdebiet door de bijzondere kennis van [gedaagde] die zij heeft opgedaan tijdens haar dienstverband bij FPS. Desgevraagd heeft FPS tijdens de mondelinge behandeling toegelicht wat dan zoal onder die specifieke kennis van [gedaagde] zou moeten worden verstaan: ‘gaan we wel of geen borrel doen dit jaar, hoe zetten we social media in voor het aantrekken van klanten, kennis van prijzen, kennis van tarieven.’ Naar het oordeel van de kantonrechter betreft dit, zonder een nadere toelichting die ontbreekt, slechts zeer algemene kennis en ervaring. Ten aanzien van de prijzen en tarieven geeft FPS te kennen dat dat heel erg afhangt van welke klant, welke bestemming, heen of terug. ‘Dat zijn allemaal factoren die een prijs bepalen en dat is wat maakt welke klant voor welke opdracht welke prijs betaalt.’ Daaruit blijkt dat er sprake is van maatwerk. Niet is gesteld of gebleken dat FPS in dat kader een bepaald berekeningsmodel hanteert of heeft ontwikkeld of dat er op een andere wijze een systeem is uitgedacht om alle variabelen te bundelen. Reeds daarom valt niet in te zien hoe [gedaagde] op dit gebied specifieke kennis kan meenemen naar NVO. Bovendien heeft [gedaagde] onbetwist gesteld dat de markt zeer transparant is. FPS erkent dat offertes via gezamenlijke relaties over en weer terecht komen. Datzelfde gebeurt kennelijk (regelmatig) met maandelijkse tarievenlijsten. Die gegevens kunnen dan ook niet worden gekwalificeerd als unieke bedrijfskennis van [gedaagde]. Voor de informatie waarover [gedaagde] wel beschikt heeft te gelden dat de vertrouwelijkheid van die informatie wordt geacht te worden beschermd door het geheimhoudingsbeding, en overigens door de gebruikelijke fatsoensnormen, waarvan noch door FPS is aangegeven en noch door de kantonrechter wordt betwijfeld dat [gedaagde] zich daaraan zal houden.
5.11
FPS wijst er herhaaldelijk op dat zij een groot belang heeft bij handhaving van haar relatiebeding om haar klantenkring te beschermen. Dat belang wordt door [gedaagde] onderschreven. Zowel NVO als [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het relatiebeding zullen respecteren (en dat [gedaagde] haar handen vol zal hebben aan andere klanten dan die zij tot voor kortbij FPS bediende). Volgens FPS blijkt daaruit ook het belang voor het handhaven van het concurrentiebeding. Daarmee miskent FPS dat beide bedingen een ander te beschermen belang dienen. Het is goed mogelijk dat een werknemer bij een concurrent in dienst treedt zonder de huidige relaties van de oud werkgever te bedienen en zonder de oud werkgever andere dan ‘gewone’ concurrentie aan te doen. Volgens FPS heeft het concurrentiebeding in dit geval extra belang omdat vast staat dat FPS en NVO gedeeltelijk dezelfde klanten hebben. In tegenstelling, voor die klanten biedt zowel het geheimhoudings- als het relatiebeding nu juist de uitgelezen en beoogde bescherming.
5.12
De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat [gedaagde] NVO door een overstap naar die laatste een positie verschaft waarbij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel in de concurrentiestrijd met FPS. Het enkele feit dat FPS door zo’n overstap een goede werknemer verliest, en NVO een goede werknemer rijker wordt, is onvoldoende om tot een dergelijke conclusie te kunnen komen. Volgens bestendige jurisprudentie mag een concurrentiebeding niet worden gebruikt om goed personeel vast te houden. Verder is niet gebleken dat FPS bovengemiddeld heeft geïnvesteerd in de ontwikkeling van [gedaagde].
5.13
Alles overziend en tevens rekening houdend met het feit dat [gedaagde] onverkort gebonden is aan een relatie- én geheimhoudingsbeding ten gunste van FPS acht de kantonrechter voorshands aannemelijk dat de afweging van de wederzijdse belangen van partijen in een bodemprocedure in het voordeel van [gedaagde] zal uitvallen en dat de bodemrechter het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal vernietigen omdat [gedaagde] door dit beding onbillijk wordt benadeeld. Dit geldt te meer nu het beding in geografisch opzicht behoorlijk ruim is, gelet op de reistijd die er met een afstand van 100 kilometer doorgaans is gemoeid. De kantonrechter zal daarom met inachtneming van het door [gedaagde] in deze procedure gestelde belang het concurrentiebeding met onmiddellijke ingang gedeeltelijk schorsen, namelijk voor zover dit ziet op de indiensttreding van [gedaagde] bij NVO.
5.14
De door [gedaagde] gevorderde dwangsommen komen gelet op de aard van haar vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
5.15
Dit oordeel in reconventie leidt tot afwijzing van de vordering van FPS in conventie.
5.16
FPS wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, in conventie en in reconventie.

6.De beslissing

De kantonrechter:
rechtdoende in kort geding,
in conventie
wijst de vordering af;
veroordeelt FPS in de kosten van de procedure tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
schorst het concurrentiebeding dat is opgenomen in artikel XI onder 3 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen van 1 juni 2011 met onmiddellijke ingang, in die zin dat het [gedaagde] is toegestaan in dienst te treden bij NVO;
veroordeelt FPS in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703