ECLI:NL:RBROT:2018:8103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
C/10/558282 / FT EA 18/1481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot faillietverklaring niet ontvankelijk wegens onvoldoende belang

Op 11 september 2018 heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 1] B.V. een verzoek tot faillietverklaring ingediend bij de Rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft op 20 september 2018 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting is de heer [naam 2], (middellijk) bestuurder van de aangeefster, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster verkeert in een toestand van niet kunnen betalen, wat voldoet aan de eisen van de Faillissementswet om op eigen aangifte failliet te worden verklaard. Echter, de rechtbank oordeelt dat de aangeefster onvoldoende belang heeft bij het verzochte faillissement. De heer [naam 2] heeft verklaard dat de onderneming geen baten heeft, er geen debiteuren zijn, en dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt. Dit leidt tot de conclusie dat er geen te executeren vermogen is en dat een curator het faillissement waarschijnlijk zal voordragen voor opheffing, wat zou leiden tot ontbinding van de onderneming zonder baten. De rechtbank concludeert dat de aangeefster niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot faillietverklaring.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Uitspraakdatum: 20 september 2018
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 1] B.V.,
statutair gevestigd te [plaats] ,
kantoorhoudende aan [adres]
[postcode] [plaats] ,
aangeefster,
strekkende tot haar (op eigen aangifte) faillietverklaring.

1.De procedure

Op 11 september 2018 heeft aangeefster ter griffie van de rechtbank een verzoek tot (op eigen aangifte) faillietverklaring ingediend.
Op 18 september 2018 is de heer [naam 2] , (middellijk) bestuurder van aangeefster in raadkamer gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Uit de overgelegde stukken, alsmede het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat aangeefster verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. In zoverre is voldaan aan de in de Faillissementswet (hierna: Fw) gestelde eisen om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard. De rechtbank is evenwel van oordeel dat aangeefster onvoldoende belang heeft bij het verzochte faillissement.
De heer [naam 2] heeft verklaard dat de onderneming niet over enige bate beschikt. Uit de ‘eigen aangifte verklaring’ blijkt dat geen sprake is van debiteuren, er geen (on)roerende zaken zijn, er geen sprake is van een bedrijfspand of personeel, en dat de bedrijfsactiviteiten inmiddels geruime tijd zijn gestaakt. Evenmin zijn er, gelet op het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken, op dit moment aanwijzingen dat andere baten te verwachten zijn (bijvoorbeeld door aansprakelijkheid van de bestuurder).
Er is derhalve naar verwachting geen te executeren vermogen. Dat, gevoegd bij het feit dat gesteld noch gebleken is dat belangen van derden (zoals werknemers) betrokken zijn, betekent dat te verwachten is dat een curator vanwege een gebrek aan baten en de oplopende faillissementskosten het faillissement ex artikel 16 Fw zo snel mogelijk zal voordragen voor opheffing. Aangeefster zal dan door die opheffing worden ontbonden (artikel 2:19, eerste lid sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). In dat geval zal de schuldenlast van aangeefster alleen maar zijn toegenomen als gevolg van de werkzaamheden van de curator.
Daar staat tegenover dat aangeefster – in de regel door een besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders – mogelijk op grond van artikel 2:19 lid 1 BW kan worden ontbonden. Ingevolge artikel 2:19 lid 4 BW houdt de rechtspersoon die op het tijdstip van zijn ontbinding geen baten meer heeft, alsdan op te bestaan. In dat geval doet het bestuur daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven. Het is vervolgens aan (een van) de crediteuren om - in het kader van een eventueel verzoek tot faillietverklaring - aannemelijk te maken dat er toch baten zijn en dat hij/zij bij vereffening (enige) betaling zou(den) hebben ontvangen.
Onder deze omstandigheden heeft aangeefster onvoldoende belang bij het verzoek tot faillietverklaring.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [naam 1] B.V. niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is op 20 september 2018 gegeven door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Pieters-Boelhouwer, griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.