ECLI:NL:RBROT:2018:8100

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
556034 / HA RK 18-885
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek met bepaling over toekomstige verzoeken in bestuursrechtelijke procedure

Op 27 september 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een wrakingszaak waarbij verzoeker een wrakingsverzoek had ingediend tegen mr. C.A.F. van Ginneken, de rechter die een bestuursrechtelijke procedure behandelde. Verzoeker had eerder al meerdere wrakingsverzoeken ingediend, die steeds op soortgelijke gronden waren gebaseerd. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker geen nieuwe gronden had aangevoerd die de wraking konden rechtvaardigen. Het verzoek was vooral gericht op de voortgang van de procedure en niet op de vermeende partijdigheid van de rechter. De rechtbank concludeerde dat verzoeker misbruik maakte van het wrakingsinstrument en wees het verzoek af. Tevens werd bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker in deze procedure niet meer in behandeling zouden worden genomen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken en uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 556034 / HA RK 18-885
Beslissing van 27 september 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. C.A.F. van Ginneken, rechter in en voorzitter van team bestuur 1 in de rechtbank Rotterdam, (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij brief van 4 april 2018 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het door het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (hierna: ROGplus) niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Die procedure heeft als kenmerk ROT 18/1911.
Bij brief van 30 april 2018, ingekomen ter griffie op 1 mei 2018, heeft verzoeker wraking verzocht van de rechter die deze procedure behandelt.
Verzoeker heeft bij brief van 22 juni 2018 het wrakingsverzoek ingetrokken.
Bij brief van 9 juli 2018 heeft verzoeker opnieuw wraking verzocht van de rechter die deze procedure behandelt. Bij beschikking van 16 juli 2018 heeft de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in dat wrakingsverzoek.
Op 26 juli 2018 heeft verzoeker wederom een wrakingsverzoek ingediend.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden alle hiervoor genoemde stukken.
Verzoeker, ROGplus alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 4 september 2018.
Ter zitting van 13 september 2018 is het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is verschenen. Namens ROGplus is mevrouw [naam] verschenen. De rechter was daarbij niet aanwezig, zoals al aangekondigd in haar schriftelijke reactie.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Het wrakingsverzoek is gericht tegen de rechter die de procedure met als kenmerk ROT 18/1911 behandelt. Bij brief van 5 april 2018 is de ontvangst van het beroep bevestigd en daarin is meegedeeld dat het beroep versneld wordt behandeld. De bestuursrechter die deze zaak gaat behandelen, geeft echter blijk van partijdigheid door niet binnen acht weken na
8 april 2018 de zittingsdatum van het beroep vast te stellen. Hiermee wekt de bestuursrechter die deze zaak behandelt de schijn van partijdigheid ten gunste van het bestuursorgaan. Dit wrakingsverzoek gaat overigens niet zozeer om de vraag of de rechter wel of niet partijdig is, maar ziet eerder op de voortgang van de behandeling van het beroep die volgens verzoeker niet juist is.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Bij een beroep tegen niet tijdig beslissen wordt het beroep ingevolge artikel 8:55b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zo spoedig mogelijk behandeld. De bestuursrechter doet zo mogelijk binnen dertien weken uitspraak. Ook bij wrakingen buiten zitting zal de betrokken rechter zich moeten onthouden van bemoeiingen met de zaak, totdat op het verzoek beslist is.
Als gevolg van de wrakingsverzoeken is het nog niet mogelijk geweest een zittingsdatum te bepalen. De feitelijke grondslag van het verzoek ontbreekt omdat – de perioden waarin de zaak geschorst was wegens wrakingsverzoeken niet meegerekend – nog geen dertien weken zijn verstreken, waarbinnen de rechter ingevolge artikel 8:55 b, derde lid, Awb mogelijk uitspraak zal doen.
De procesbeslissing tot versnelde behandeling is genomen overeenkomstig de in de wet aan de bestuursrechter toegekende beslissingsbevoegdheid. Er is niets aangevoerd dat een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens verzoeker vooringenomen is, of dat de vrees daarvoor objectief rechtvaardigt.
Nu dit het derde wrakingsverzoek is, wordt de wrakingskamer verzocht te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een
rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op
het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan
tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te
toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of
onjuiste beslissingen.
3.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat
daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door
vooringenomenheid is ingegeven.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe als
volgt.
De rechter voert de regie over de zaken die aan hem worden voorgelegd. De procesbeslissing tot versnelde behandeling is genomen overeenkomstig de in de wet aan de bestuursrechter toegekende beslissingsbevoegdheid. Verzoeker heeft geen gronden aangevoerd waaruit volgt dat deze procesbeslissing niet begrijpelijk is, laat staan dat ze zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Overigens zijn de dertien weken, waarbinnen de rechter ingevolge artikel 8:55b, derde lid, Awb mogelijk uitspraak zal doen, nog niet verstreken. De weken dat de procedure vanwege de wrakingsverzoeken heeft stilgelegen worden immers niet meegerekend. Het verzoek mist in zoverre dus ook feitelijke grondslag.
3.5
De slotsom luidt dat het verzoek ongegrond is en moet worden afgewezen.
3.6
In deze procedure heeft verzoeker eerder een wrakingsverzoek ingediend en na verloop van tijd weer ingetrokken. In een wrakingsverzoek dat daarop volgde in deze zaak is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard. Die wrakingsverzoeken waren gegrond op gelijksoortige klachten als het huidige wrakingsverzoek. Verder heeft verzoeker ter zitting te kennen gegeven dat zijn verzoek in essentie niet zozeer ziet op de vraag of een behandeld rechter wel of niet partijdig is, maar eerder op de verschillende (deels: administratieve) stappen in de procedure tot behandeling van het beroep die hij als onjuist aanmerkt. Een en ander brengt de wrakingskamer tot de conclusie dat verzoeker oneigenlijk gebruik en daarmee misbruik maakt van het wrakingsinstrument. Op deze grond zal de wrakingskamer met toepassing van artikel 8:18, vierde lid, Awb bepalen dat verdere verzoeken tot wraking in de deze procedure niet meer in behandeling worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. C.A.F. van Ginneken;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze procedure niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. W.P.M. Jurgens en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2018 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-