ECLI:NL:RBROT:2018:8099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
555718 / HA RK 18-850
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civielrechtelijke procedure

In deze zaak hebben verzoeksters een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. W.J. van den Bergh, rechter in de rechtbank Rotterdam, naar aanleiding van een zitting op 15 mei 2018. Tijdens deze zitting werd een civielrechtelijke procedure behandeld tussen een eiseres en de verzoeksters als gedaagden, met tussenkomende partijen. Het wrakingsverzoek werd pas op 23 juli 2018 ingediend, wat volgens de wrakingskamer te laat was. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeksters niet-ontvankelijk waren in hun verzoek, omdat de gewraakte gedragingen van de rechter al op 15 mei 2018 bekend waren. De termijn van tien weken tussen de zitting en het indienen van het verzoek werd niet als acceptabel beschouwd, aangezien de wet vereist dat een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de feiten en omstandigheden wordt ingediend. De verzoeksters gaven aan dat zij een weloverwogen beslissing wilden nemen, maar dit rechtvaardigde niet de lange termijn. De rechtbank verklaarde de verzoeksters niet-ontvankelijk in hun wrakingsverzoek, waardoor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek niet plaatsvond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 555718 HA RK 18-850
Beslissing van 14 augustus 2018
op het verzoek van

1.[naam verzoekster 1] ,

wonende te [woonplaats] , en

2.[naam verzoekster 2] B.V.,

gevestigd te [plaats van vestiging] , en

3.[naam verzoekster 3] B.V.,

gevestigd te [plaats van vestiging] ,
verzoeksters,
advocaat: mr. E. Wilke te Schiedam,
strekkende tot wraking van:
mr. W.J. van den Bergh, rechter in de rechtbank Rotterdam, team handel en haven (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Ter comparitie van partijen op 15 mei 2018 is door de rechter behandeld de civielrechtelijke procedure tussen [naam eiseres] als eiseres en verzoeksters als gedaagden met als tussenkomende partijen [naam partij 1] , [naam partij 2] en [naam partij 3] .
Deze procedure heeft als kenmerk C/10/502177 HA ZA 16-515. Bij brief van 23 juli 2018 heeft de advocaat van verzoeksters wraking van de rechter verzocht.
1.2
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de op 15 mei 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.3
Verzoekster alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 10 augustus 2018.
1.4
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de schriftelijke reactie van mr. J.H.J. Rijntjes van 10 augustus 2018 namens de tussenkomende partijen [naam partij 1] , [naam partij 2] en [naam partij 3] en de nadere schriftelijke reactie van de advocaat van verzoeksters van 13 augustus 2018.
1.5
Ter zitting van de wrakingskamer van 14 augustus 2018 is namens verzoeksters verschenen [naam verzoekster 1] , bijgestaan door de advocaat mr. E. Wilke. De rechter heeft voorafgaand aan de zitting te kennen gegeven dat hij niet in de gelegenheid is om de mondelinge behandeling bij te wonen. De advocaat van verzoeksters heeft ter zitting het standpunt van verzoeksters (nader) toegelicht.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeksters bekend waren geworden, een en ander zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist.
2.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
Verzoeksters hebben aan hun verzoek tot wraking ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 15 mei 2018. [naam verzoekster 1] was, bijgestaan door haar advocaat, op die zitting aanwezig en heeft bij die gelegenheid kennis genomen van die uitlatingen, gedragingen en beslissingen. Zij heeft na afloop ook direct haar advocaat van haar gevoel van vooringenomenheid van de rechter op de hoogte gebracht.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij slechts een korte termijn voor beraad acceptabel is. In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan ter zitting van 15 mei 2018, terwijl het wrakingsverzoek eerst is ingediend op 23 juli 2018.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de advocaat van verzoeksters nog nader toegelicht dat tussen 15 mei 2018 en 23 juli 2018 niets nieuws is gebeurd, maar dat een langere termijn voor beraad is genomen, omdat verzoeksters weloverwogen tot een besluit tot al dan niet wraken wilden komen en omdat er een vakantie tussen zat.
Het siert verzoeksters en hun advocaat dat zij niet lichtvaardig hebben willen besluiten tot wraking over te gaan, maar dit rechtvaardigt niet een termijn van tien weken tussen de indiening van het verzoek en het bekend worden van de feiten en omstandigheden die daaraan ten grondslag liggen. Zelfs als de wet welwillend wordt gelezen en toegepast kan een termijn van tien weken niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”.
2.3
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeksters niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in het wrakingsverzoek. Een inhoudelijke beoordeling van het verzoek vindt om die reden niet plaats.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeksters niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. W.J. van
den Bergh.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. W.M.P.M.
Weerdesteijn en mr. drs. J. van den Bos, rechters en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2018 in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-