ECLI:NL:RBROT:2018:8085

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
C/10/534674 / HA ZA 17-874
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wateroverlast door hevige neerslag en de zorgplicht van het waterschap

In deze zaak vorderden de eisers, een groep agrariërs, schadevergoeding van Waterschap Hollandse Delta wegens wateroverlast die hen was overkomen door hevige neerslag op 30 en 31 augustus 2015. De eisers stelden dat het waterschap zijn zorgplicht had geschonden door niet adequaat te reageren op de wateroverlast en niet tijdig noodmaatregelen te treffen. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het waterschap bij de uitoefening van zijn beheerstaken een zekere beleidsvrijheid toekomt en dat het waterschap adequaat had gereageerd op de klachten. De rechtbank concludeerde dat het waterschap niet tekort was geschoten in zijn zorgplicht en dat de vorderingen van de eisers werden afgewezen. De rechtbank wees de eisers ook in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/534674 / HA ZA 17-874
Vonnis van 19 september 2018
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
3.
[eiser 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. I.P.A. van Heijst,
tegen
WATERSCHAP HOLLANDSE DELTA,
zetelend te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse.
Partijen zullen hierna [eisers] en het Waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2017
  • de conclusie van antwoord
  • het proces-verbaal van de zitting van 26 april 2018
  • de reactie op het proces-verbaal van mr. Van Heijst van 31 mei 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het beheersgebied van het Waterschap omvat 106.000 hectare. Tot het beheersgebied van het Waterschap hoort het Eiland van Dordrecht. Het Eiland van Dordrecht bestaat uit drie bemalingsgebieden: Staring, Johan Vis en Prinsenheuvel.
2.2.
Binnen de bemalingsgebieden Johan Vis en Prinsenheuvel exploiteert [eisers] een akkerbouwbedrijf dat onder meer aardappelen verbouwt. Het bedrijf bestaat onder andere uit de volgende vier percelen met een totale oppervlakte van 28,5 hectare:
  • het perceel, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, [sectienummer] met een oppervlakte van 7 hectare (perceel 1);
  • het perceel, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, [sectienummer] met een oppervlakte van 6,75 hectare (perceel 2);
  • het perceel, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, [sectienummer] met een oppervlakte van 10,75 hectare (perceel 3); en
  • het perceel, kadastraal bekend gemeente Dordrecht, [sectienummer] met een oppervlakte van 4 hectare (perceel 4).
2.3.
Percelen 1, 2 en 3 bevinden zich binnen het bemalingsgebied Johan Vis. Perceel 4 ligt in het bemalingsgebied Prinsenheuvel. Het grondwaterpeil in het bemalingsgebied Johan Vis kent een zomer- en een winterpeil. Het zomerpeil ligt op -/- 0,70 meter. Het winterpeil ligt op -/- 1,00 meter.
2.4.
In de nacht van 30 op 31 augustus 2015 is in het oostelijk deel van het beheersgebied van het Waterschap, waar de bemalingsgebieden Johan Vis en Prinsenheuvel onderdeel van zijn, ruim 40 tot 90 mm neerslag gevallen.
2.5.
Na de wateroverlast in augustus/september 2015 heeft het Waterschap zijn aanpak van de wateroverlast geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie zijn neergelegd in het Evaluatierapport
“Aanpak Wateroverlast Augustus 2015”van 3 december 2015 (productie 6 [eisers] ). Hierin is voor zover van belang het volgende vermeld (pp. 27-28):
“Als gevolg van de extreme neerslag is de calamiteitenorganisatie opgeschaald, die gerichte maatregelen heeft genomen om de effecten van de extreme neerslag te beperken. Nadat de situatie op woensdagochtend 2 september 2015 weer genormaliseerd was, kon de calamiteitenorganisatie afgeschaald worden.
(…)
Tot de gerichte maatregelen behoren het benutten van de beschikbare gemaal- en bergingscapaciteit, het plaatsen van noodpompen en het uitvoeren van extra onderhoud.
(…)
Door het plaatsen van noodpompen is de bemalingscapaciteit lokaal vergroot, zodat overlast-situaties effectief zijn bestreden.
(…)
De officiële waarschuwingssystemen hebben een grote hoeveelheid neerslag wel voorspeld, maar er kon niet bepaald worden waar (binnen of buiten het beheersgebied) lokaal veel regen zou gaan vallen.
(…)
Het vergt enige tijd en nadere analyse om een actueel, integraal beeld van peiloverschrijdingen in watersystemen en waterketens te krijgen. Daarbij dienen de verschillende metingen handmatig gecombineerd te worden met ingekomen meldingen, vragen en klachten om een volledig overzichtsbeeld te krijgen.”
2.6.
Bij verzoekschrift van 21 september 2015 heeft [eisers] tezamen met een aantal andere landbouwers op het Eiland van Dordrecht, de rechtbank verzocht om een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen. Bij beschikking van 17 november 2015 heeft de rechtbank [persoon 1] , werkzaam bij Ten Kate-Kool, Partner in watermanagement, als deskundige benoemd (hierna: Ten Kate-Kool). In het
“Eindrapport deskundigenbericht inzake de schade aan de gewassen en percelen van [persoon 2] door wateroverlast bij Dordrecht”van Ten Kate-Kool van 21 juni 2016 is voor zover van belang het volgende vermeld (productie 9 [eisers] , pp. 17-19):
“De afvoercapaciteit van de infrastructuur (…) zal ruim voldoende zijn geweest.
(…)
Uit het feitenrelaas van het waterschap blijkt dat het waterschap zeer actief was binnen het waterschapsgebied in de betreffende periode, in het gebied van het eiland van Dordt zijn direct nadat de bui gevallen is slechts beperkte maatregelen genomen, enkele waren intern binnen de polder.
(…)
“De peilen waren voor de neerslag onder controle binnen de marges van het geldende peilbesluit. Verlaging van peilen is niet gebruikelijk, maar bij calamiteiten zou het, daar waar mogelijk, bijgedragen hebben aan het scheppen van extra berging in het gebied en een bijdrage leveren aan het verminderen van schade. Dit is alleen het geval indien dit tijdig wordt ingesteld (minimaal 24 uur voor plaatsvinden calamiteit). Indien het peil plotseling veel wordt verlaagd kan dit schade opleveren aan de infrastructuur. De grootte van het effect is moeilijk met de huidige gegevens te berekenen en varieert bij de diverse polders. Prinsenheuvel en Staring hebben een vast peil, Johan Vis heeft een zomer en winterpeil, het winterpeil is 30 cm lager dan het zomerpeil.”
2.7.
In opdracht van de verzekeraar van het Waterschap, Centraal Beheer Achmea, heeft Lemkes & Velthuijs B.V. onderzoek verricht en onder meer als volgt gerapporteerd (productie 11 [eisers] , pp. 7-8):
“Het peilverloop bij gemaal Johannes Vis toont aan dat het peil wél voorafgaand aan de regenval is verlaagd. Uit de onderstaande grafiek blijkt duidelijk dat het peil eind juli fluctueerde rond het zomerpeil (aanslagpeil van het gemaal 2 cm boven dit peil en het afslagpeil 2 cm beneden dit peil. In de dagen voorafgaand aan de extreme neerslag is het afslagpeil met 8 cm verlaagd tot 10 cm beneden het zomerpeil en ook het aanslagpeil is verlaagd. Binnen de marges van het peilbesluit heeft WSHD[lees: het Waterschap]
in bemalingsgebied Johan Vis dan ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voor te malen.
(…)
De oppervlakte van het waterlopenstelsel is ongeveer 2% van het totale areaal van bemalingsgebied Johan Vis. Het voormalen van 1 cm peildaling in het watersysteem, levert een extra berging op van 0.2 mm neerslag. Bij de gegeven gemaalcapaciteit duurt dit ruim 18 minuten. Per uur voorafgaand aan eventuele neerslag zou dus ongeveer 0.3 mm extra berging gecreëerd kunnen worden. Indien WSHD[lees: het Waterschap]
het zomerpeil vooraf – onverplicht – verlaagd zou hebben naar het 30 cm lagere winterpeil, had het gemaal voorafgaand aan de neerslag van 30 en 31 augustus 2015 een periode van 10 uur extra moeten draaien. Het moge duidelijk zijn dat de hiermee “gewonnen” extra berging van 6 mm in de gegeven situatie geen soelaas had geboden. Als de bui elders gevallen was, had WSHD[lees: het Waterschap]
tijdelijk niet voldaan aan het peilbesluit. Een snelle(re) peildaling had bovendien schade aan oevers in de vorm van inzakkende taluds veroorzaakt, hetgeen uiteraard ongewenst is.”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat het Waterschap bij het treffen van de benodigde noodmaatregelen voor, tijdens en na de zware regenval op 30 en 31 augustus 2015 zijn zorgplicht(en) jegens [eisers] heeft geschonden, en daarmee onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld;
voor recht te verklaren dat het Waterschap wegens de schending van zijn zorgplicht(en) jegens [eisers] aansprakelijk is voor de door [eisers] als gevolg daarvan geleden schade;
het Waterschap te veroordelen tot vergoeding van de schade van [eisers] , en daartoe:
a. wat betreft de hoofdsom:
  • (primair): deze schade in hoofdsom vast te stellen op een bedrag van € 185.227, althans een zodanig bedrag dat de rechtbank Rotterdam in goede justitie zal bepalen;
  • (subsidiair): te bepalen dat de omvang van de schade nader zal worden opgemaakt bij staat en zal worden vereffend volgens de wet;
b. de kosten ter vaststelling van de omvang van de schade vast te stellen op € 5.331,49;
c. de buitengerechtelijke incassokosten vast te stellen op € 3.806,31.
4. het Waterschap te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, en – bij gebreke van betaling van deze kosten binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis – met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de dagtekening van het vonnis tot aan de datum van algehele voldoening.
3.2.
[eisers] legt hieraan het volgende ten grondslag. [eisers] stelt dat het Waterschap met betrekking tot de zware regenval in zijn beheersgebied op 30 en 31 augustus 2015 niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan en daarmee onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld. De hoofdwatergangen in de polder de Biesbosch en op het Eiland van Dordrecht voldeden niet aan de in de keur en legger gestelde eisen. Daarnaast is de calamiteitenorganisatie van het Waterschap niet adequaat geweest. Het Waterschap heeft niet of nauwelijks opvolging gegeven aan de aanbevelingen die zijn gedaan naar aanleiding van wateroverlast in hetzelfde beheersgebied in het Rapport Evaluatie wateroverlast september 2001 (productie 5 [eisers] ). Voorts heeft het Waterschap nagelaten om direct na de eerste weerswaarschuwing te beginnen met het voorbemalen van de bemalingsgebieden om zo voorafgaand aan de neerslag het grondwaterpeil te verlagen en de bergingscapaciteit te vergroten. Tot slot heeft het Waterschap nagelaten om na het losbarsten van de neerslag tijdig voldoende noodpompen te plaatsen in de beheersgebieden Johan Vis en Prinsenheuvel. Als gevolg daarvan hebben de op de percelen van [eisers] aanwezige aardappelknollen méér dan 24 uur onder water gestaan. De aardappelknollen zijn ertegen bestand om 24 uur lang onder water te staan, maar doordat de aardappelknollen na de neerslag langer onder water hebben gestaan, is een groot deel van de aardappelknollen rot en onverkoopbaar geworden. Als gevolg daarvan heeft [eisers] schade geleden tot een hoogte van € 185.227,00. Het Waterschap dient deze schade te vergoeden.
3.3.
Het Waterschap concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] Het Waterschap voert daartoe het volgende aan. Het watersysteem voldeed ten tijde van de hevige neerslag in de nacht van 30 en 31 augustus 2015 aan de normen voor wateroverlast. De afvoercapaciteit van de hoofdwatergangen was ruim voldoende. De calamiteitenorganisatie was op orde. Het Waterschap heeft sinds de wateroverlast in 2001 een groot aantal maatregelen genomen om wateroverlast te voorkomen en te beperken. Het Waterschap heeft voorafgaand aan de neerslag door voorbemaling het grondwaterpeil verlaagd tot de onderkant van de in het Peilbesluit vastgestelde marges. Daarnaast heeft het Waterschap voorafgaand, tijdens en na afloop van de hevige neerslag adequaat gehandeld om wateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, onder meer door het plaatsen van noodpompen. Er bestaat geen causaal verband tussen het beweerde onrechtmatig handelen van het Waterschap en de gevorderde schade. Het Waterschap betwist voorts de hoogte van de door [eisers] gevorderde schade.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van art. 2.1 lid 1 Waterwet is het waterbeheer onder meer gericht op (a) voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschade, in samenhang met (b) bescherming en verbetering van de ecologische kwaliteit van watersystemen en (c) vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Nu het Waterschap geen onbeperkte middelen ter beschikking staan, moet het Waterschap bij de uitoefening van haar beheerstaken keuzes maken. Het Waterschap komt bij de uitoefening van deze taken daarom een zekere beleidsvrijheid toe. Het Waterschap moet adequaat reageren op klachten door een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen treffen (HR 8 januari 1999, LJN ZC2813, NJ 1999/319 (West-Friesland/Kaagman).
Keur en legger
4.2.
[eisers] heeft niet gespecificeerd aan welke in de keur en legger gestelde eisen de hoofdwatergangen niet zouden voldoen. [eisers] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen vaststellen dat de hoofdwatergangen niet voldeden aan de in de keur en legger gestelde eisen. Het Waterschap is in dat kader jegens [eisers] niet tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht.
Calamiteitenorganisatie
4.3.
[eisers] heeft het Waterschap verweten dat hij ondanks de aanbevelingen daartoe naar aanleiding van de wateroverlast in september 2001 heeft nagelaten om:
( i) vaste opstelplaatsen voor noodpompen te creëren;
(ii) het weer en de terreinomstandigheden structureel te monitoren;
(iii) een protocol voor nooddieselbemaling in te voeren;
(iv) de waterafvoer onder de A16 te verbeteren;
( v) waakvlamovereenkomsten te sluiten met aannemers; en
(vi) in de calamiteitenorganisatie een voorwaarschuwingsfase in te bouwen.
4.4.
Het Waterschap heeft gemotiveerd betwist dat hij de aanbevelingen naar aanleiding van de wateroverlast in september 2001 niet heeft opgevolgd. Hij heeft daartoe onweersproken aangevoerd dat de lessen uit de evaluatie van de aanpak wateroverlast in 2001 en 2002 zijn verwerkt in het draaiboek extreme peiloverschrijdingen en vervolgens het Calamiteitenbestrijdingsplan 2006 dat is uitgewerkt in het Calamiteitenbestrijdingsplan 2015. Hiernaast heeft het Waterschap onweersproken aangevoerd dat hij naar aanleiding van de wateroverlast in 1998, 2001 en 2013 en de evaluatie uit 2010:
( i) een groot aantal projecten heeft uitgevoerd, zoals het op grote schaal herstellen van kreken en natuurvriendelijke oevers waarmee de bergingscapaciteit van het watersysteem is vergroot;
(ii) een protocol heeft opgesteld waarin is opgenomen wie verantwoordelijk is voor het verzamelen van welke informatie;
(iii) een overeenkomst is gesloten met het KNMI op basis waarvan het Waterschap berichten ontvangt bij bepaalde weersverwachtingen;
(iv) een systeem is ingevoerd waarmee medewerkers van het Waterschap op basis van peilregistratie automatisch worden geïnformeerd over peilstijgingen;
( v) een bestand is opgesteld waarin de reguliere opstelplekken voor noodbemaling zijn weergegeven;
(vi) de waakvlamovereenkomsten met de aannemers heeft beoordeeld en akkoord heeft bevonden en heeft geconcludeerd dat er voldoende bestrijdingsmiddelen aanwezig zijn.
4.5.
Vast staat dus dat het Waterschap naar aanleiding van onder meer de wateroverlast in 2001 diverse maatregelen heeft genomen om conform de aan hem opgedragen beheerstaken overstromingen, wateroverlast en waterschade te voorkomen en zo nodig te beperken. Welke individuele maatregelen het Waterschap al dan niet naar aanleiding van in een rapport opgenomen aanbevelingen in een concreet geval neemt, valt in beginsel binnen de beleidsvrijheid die het Waterschap bij de uitvoering van zijn beheerstaken toekomt. Het enkele feit dat het Waterschap één of meerdere specifieke aanbevelingen in het rapport naar aanleiding van de wateroverlast in 2001 niet heeft overgenomen is onvoldoende om het oordeel te rechtvaardigen dat het Waterschap zijn zorgplicht heeft geschonden. Gelet op hetgeen het Waterschap aan maatregelen heeft aangevoerd, heeft [eisers] onvoldoende gemotiveerd dat het Waterschap ten aanzien van de aanbevelingen in het rapport naar aanleiding van de wateroverlast in 2001 zijn zorgplicht jegens [eisers] heeft geschonden.
Voorbemaling
4.6.
[eisers] verwijt het Waterschap dat hij niet direct na de eerste weerswaarschuwing op 30 augustus 2015 om 12.21 uur is begonnen met het voorbemalen van de bemalingsgebieden Johan Vis en Prinsenheuvel. Dit geldt in het bijzonder voor het bemalingsgebied Johan Vis, omdat de drooglegging door het zomerpeil hier kleiner is dan bij omliggende gebieden. Het Waterschap heeft volgens [eisers] onderschat dat ten opzichte van het maaiveld de drooglegging al 30 cm minder was door het al 30 cm hogere zomerpeil, dat de op -90 cm liggende drainagebuizen nog extra en meer langdurig onder water kwamen te staan.
4.7.
Het Waterschap heeft gemotiveerd betwist dat hij niet tijdig is begonnen met voorbemalen. Het Waterschap heeft aangevoerd dat hij weldegelijk voorafgaand aan de neerslag extra maatregelen heeft getroffen door middel van inspecties en een verlaging van het grondwaterpeil tot aan de onderkant van de in het Peilbesluit vastgestelde marges. Dat het Waterschap het grondwaterpeil heeft verlaagd, wordt ondersteund door het rapport van Lemkes & Velthuis B.V. van 31 oktober 2016. Daarin wordt met betrekking tot het peilverloop in de dagen voorafgaand aan de neerslag het volgende geconcludeerd (productie 11 [eisers] , p. 7).
“Het peilverloop bij gemaal Johannes Vis toont aan dat het peil wél voorafgaand aan de regenval is verlaagd. Uit de onderstaande grafiek blijkt duidelijk dat het peil eind juli fluctueerde rond het zomerpeil (aanslagpeil van het gemaal 2 cm boven dit peil en het afslagpeil 2 cm beneden dit peil). In de dagen voorafgaand aan de extreme neerslag is het afslagpeil met 8 cm verlaagd tot 10 cm beneden het zomerpeil en ook het aanslagpeil is verlaagd. Binnen de marges van het peilbesluit heeft WSHD in bemalingsgebied Johan Vis dan ook gebruik gemaakt van de mogelijkheid om voor te malen.”
In het licht hiervan had van [eisers] mogen worden verwacht dat hij zijn stelling nader zou onderbouwen. Nu dit niet is gebeurd, komt vast te staan dat het Waterschap heeft voorbemaald.
4.8.
Met betrekking tot de vraag of deze maatregel voldoende was in het licht van de op hem rustende zorgplicht, heeft het Waterschap onweersproken aangevoerd dat de eerste weerswaarschuwing van 12.21 uur de gehele provincie Zuid-Holland betrof en dat de exacte neerslaglocatie daaruit niet kon worden afgeleid. Het Waterschap heeft aangevoerd dat hij op basis daarvan dus niet kon voorzien waar en in welke mate de neerslag zou vallen, waarbij in het algemeen geldt dat het drastisch verlagen van het grondwaterpeil kan leiden tot schade aan de oevers door inzakkende taluds indien de neerslag niet of op een andere locatie valt. Dat het plotseling verlagen van het peil schade kan opleveren aan de infrastructuur, wordt ondersteund door Ten Kate-Kool (rapport Ten Kate-Kool, p. 18) en Lemkes & Velthuijs (rapport Lemkes & Velthuijs, p. 8).
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat het Waterschap bij de keuze om bij een weerswaarschuwing te gaan voorbemalen een afweging moet maken tussen enerzijds de mogelijkheid om het grondwaterpeil te verlagen om de bergingscapaciteit te vergroten en anderzijds het risico dat als gevolg daarvan schade intreedt indien de neerslag niet valt. Deze afweging valt in beginsel binnen de beleidsvrijheid die het Waterschap bij de uitvoering van zijn beheerstaken toekomt. [eisers] heeft onvoldoende gesteld om het oordeel te rechtvaardigen dat het Waterschap in dit geval zijn zorgplicht jegens [eisers] heeft geschonden.
Noodpompen
4.10.
Zoals in r.o. 4.1. hierboven is overwogen, dient het Waterschap adequaat te reageren op klachten door een onderzoek in te stellen en zo nodig, afhankelijk van de uitkomst daarvan, de noodzakelijke en mogelijke maatregelen te treffen.
4.11.
[eisers] verwijt het Waterschap dat hij niet direct na het losbarsten van de neerslag is overgegaan tot het plaatsen van voldoende noodpompen op de juiste locaties, ook niet nadat [eisers] het Waterschap daar in de nacht van 30 op 31 augustus 2015 herhaaldelijk om heeft verzocht. [eisers] stelt dat het te lang heeft geduurd voordat de noodpompen in bedrijf konden worden gesteld.
4.12.
Niet in geschil is dat er zowel bij het bemalingsgebied Johan Vis als het bemalingsgebied Prinsenheuvel op 31 en 1 september 2015 drie noodpompen zijn geplaatst. Het Waterschap heeft gemotiveerd betwist dat dit gelet op de omstandigheden in zijn beheersgebied en de beschikbare middelen te laat en onvoldoende is geweest. Het Waterschap heeft in dat kader onweersproken aangevoerd dat het plaatsen van noodpompen een bewerkelijk proces is dat tijd kost. Het Waterschap heeft eveneens onweersproken aangevoerd dat hij op basis van de weerswaarschuwing nog niet kon handelen. Uit de eerste weerswaarschuwing (zie ook r.o. 4.8. hierboven) kon niet worden afgeleid waar in het beheersgebied de neerslag zou gaan vallen en het was onmogelijk om in het gehele beheersgebied vooraf noodpompen te plaatsen.
4.13.
Voorts heeft het Waterschap onweersproken aangevoerd dat in de nacht van 30 op 31 augustus 2015 naast de meldingen van [eisers] nog enkele honderden andere meldingen bij het Waterschap zijn binnengekomen. Het Waterschap heeft in die omstandigheden beleidskeuzes gemaakt op basis van prioriteit, waarbij de mate van overlast en kwetsbaarheid van het gebied in overweging zijn genomen. Hierbij geldt dat stedelijk gebied de hoogste prioriteit heeft en natuurgebied de laagste. Agrarisch gebied, zoals het gebied waarin de percelen van [eisers] zijn gelegen, ligt daar tussenin. Dat het Waterschap in zijn beheersgebied naar aanleiding van de regenval in de nacht van 30 op 31 augustus 2015 zeer actief is geweest, maar dat het gebied waarin de percelen van [eisers] zijn gelegen niet de hoogste prioriteit hadden, wordt ondersteund door Ten Kate-Kool (rapport Ten Kate-Kool, p. 17):
“Uit het feitenrelaas van het waterschap blijkt dat het waterschap zeer actief was binnen het waterschapsgebied in de betreffende periode, in het gebied van het eiland van Dort zijn direct nadat de bui gevallen is slechts beperkte maatregelen genomen, enkele waren intern binnen de polder.”
4.14.
In deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat het Waterschap met betrekking tot de plaatsing van noodpompen in het agrarisch gebied waarin de percelen van [eisers] zijn gelegen niet adequaat heeft gereageerd op de meldingen van [eisers] of anderszins zijn zorgplicht jegens [eisers] heeft geschonden.
4.15.
Voorts verwijt [eisers] het Waterschap dat hij heeft nagelaten om overtollig water vanuit de polder De Zuidpunt met behulp van noodpompen af te voeren naar de rivier de Dordtse Kil. Het Waterschap heeft aangevoerd dat er geen noodpomp is ingezet om overtollig water naar de Dordtse Kil af te voeren, omdat het plaatsen van een noodpomp en bijbehorende slangen op de dijk een veiligheidsrisico met zich brachten vanwege de werkzaamheden die op dat moment werden uitgevoerd om de daarlangs gelegen dijk te versterken.
4.16.
Niet geoordeeld kan worden dat het Waterschap door het maken van deze keuze in strijd heeft gehandeld met de op hem rustende zorgplicht.
Conclusie
4.17.
De vordering van [eisers] om voor recht te verklaren dat het Waterschap bij het treffen van de benodigde noodmaatregelen voor, tijdens en na de zware regenval op 30 en 31 augustus 2015 zijn zorgplicht jegens [eisers] heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering om voor recht te verklaren dat het Waterschap wegens de schending van zijn zorgplicht jegens [eisers] aansprakelijk is voor de door eisers als gevolg daarvan geleden schade en de vordering tot vergoeding van de door [eisers] geleden schade.
Proceskosten
4.18.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van het Waterschap worden begroot op:
  • € 3.894,00 (griffierecht)
  • € 3.414,00 (salaris advocaat, 2 punten x tarief V ad € 1.707,00 per punt),
ofwel € 7.308,00 in totaal, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
4.19.
De door het Waterschap gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de nakosten zich vooraf laten begroten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van het Waterschap tot heden worden begroot op € 7.308,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de nakosten van € 157,00 aan salaris voor de advocaat en verhoogd met € 82,00 ingeval van betekening, waarbij die verhoging slechts verschuldigd is indien [eisers] 14 dagen na aanschrijving de tijd heeft gehad om in der minne aan dit vonnis te voldoen,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren, mr. W van der Wetering en mr. L.R. Prins en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2018.
2457/2983/3015