ECLI:NL:RBROT:2018:8019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
10/107294-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugstransport met rechtmatige doorzoeking van de auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van drugstransport. De verdachte is op 31 mei 2018 in Dordrecht aangehouden, waar bij een doorzoeking van zijn auto 1.598 gram cocaïne en 93 gram heroïne zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor de fouillering en doorzoeking van zijn voertuig. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, en concludeerde dat er geen sprake was van een schending van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. De vordering van de officier van justitie tot vervallen verklaring van de borgsom van € 20.000,- werd afgewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte vanuit Frankrijk naar Nederland was gekomen om een drugstransport uit te voeren, en dat harddrugs een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en kwam tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist. De rechtbank verklaarde de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de auto en een telefoon, verbeurd, terwijl een andere telefoon aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/107294-18
Datum uitspraak: 26 september 2018
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ( [land verdachte] ),
gemachtigd raadsvrouw mr. N. Aydogan-Kütük, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2018.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M. Dingley heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte en vervallen verklaring aan de staat van de als zekerheid gestelde borgsom van € 20.000,-.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanhouding en de doorzoeking van de personenauto onrechtmatig zijn geweest, omdat er op dat moment geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting en dus tot vrijspraak.
4.2.2.
Beoordeling
Op 31 mei 2018 is de verdachte in Dordrecht als bestuurder van een personenauto, een Peugeot met Frans kenteken [kentekennummer] , op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) gecontroleerd. Bij een doorzoeking van de personenauto is naast de achterbank achter een zijpaneel 1.598 gram cocaïne en 93 gram heroïne aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten niet onrechtmatig hebben gehandeld en dat de doorzoeking van de personenauto rechtmatig is geweest.
Uit de dossierstukken blijkt dat de verbalisanten, nadat zij de verdachte op grond van de WVW 1994 een stopteken hadden gegeven en inzage in zijn rijbewijs en de kentekenpapieren van het voertuig hadden gevorderd, hem hebben gefouilleerd en de auto hebben doorzocht. De verbalisanten hebben op basis van hun bevindingen - trillende handen bij de verdachte, een lege papieren tas achter de passagiersstoel en de verklaring van de verdachte over zijn bezoek aan Gouda - en hun ervaringen bij onderzoek naar het vervoer van verdovende middelen gemeend de verdachte te moeten vragen om toestemming voor fouillering en doorzoeking van de auto. De verdachte heeft deze toestemmingen verleend. Gezien deze omstandigheden is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen sprake. Het proces-verbaal waarin de resultaten van die doorzoeking zijn verwoord kan dus worden gebruikt voor het bewijs.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 mei 2018 te Dordrecht en Hendrik-Ido-Ambacht en Gouda, opzettelijk heeft vervoerd, 1.598 gram, van een materiaal bevattende coca
ïne en 93 gram, van een materiaal bevattende hero
ïne, zijnde coca
ïne en hero
ïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is vanuit Frankrijk naar Nederland gekomen om tegen betaling een drugstransport te doen. De verdachte heeft in Gouda pakketten met 1.598 gram cocaïne en 93 gram heroïne ontvangen en deze met de auto vervoerd richting Breda, waar hij verdere instructies zou krijgen. Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit. De verdachte heeft met zijn handelen alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 augustus 2018 en een uittreksel uit de European Criminal Records Information System van 4 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland en Frankrijk niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en komt daarbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op de leggen. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat dit geen recht doet aan de aard en ernst van het feit.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

8..Voorlopige hechtenis en beslissing omtrent de borgsom

De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen, omdat de verdachte een vrijheidsstraf van langere duur wordt opgelegd dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
De vordering van de officier van justitie tot vervallen verklaring aan de staat van de als zekerheid gestelde borgsom van € 20.000,- zal worden afgewezen. De verdachte is de gestelde schorsingsvoorwaarde, dat hij bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op de terechtzitting aanwezig zal zijn, niet nagekomen. Gelet hierop en het feit dat de schorsing niet wordt opgeheven wegens het niet nakomen van een schorsingsvoorwaarde acht de rechtbank het voortduren van de zekerheid noodzakelijk met het oog op de in artikel 80, tweede lid, onder 2°, Sv bedoelde voorwaarde dat de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal onttrekken.

9..In beslag genomen voorwerpen

Van de in beslag genomen personenauto van het merk Peugeot (kenteken [kentekennummer] ) en telefoontoestel van het merk BQ kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen of deze voorwerpen aan anderen dan aan de verdachte toebehoren. Nu het bewezen feit door de verdachte met behulp van deze voorwerpen is begaan, zullen zij verbeurd worden verklaard.
Ten aanzien van het in beslag genomen telefoontoestel van het merk Selecline zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33 en 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, 80 en 83 van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het feit:
1 STK Telefoon: (omschrijving: zwart, merk BQ)
1 STK personenauto: (omschrijving: grijs, merk: Peugeot, kenteken [kentekennummer] chassisnr.: [nummer chassis] )
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK Telefoon: (omschrijving: zwart, merk: Selecline);
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst af de vordering tot vervallen verklaring aan de staat van de als zekerheid gestelde borgsom van € 20.000,- (twintigduizend euro) en bepaalt dat deze zekerheid blijft voortduren tot de noodzaak hiertoe niet langer aanwezig is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Spanner, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank 26 september 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2018 te Dordrecht en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of Gouda, in elk geval in Nederland, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht
ongeveer 1598 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 93 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine,
zijnde cocaine en/of heroine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2018 te Dordrecht en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of Gouda, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1598 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 93 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde cocaine en/of heroine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;