ECLI:NL:RBROT:2018:7980
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Verlof tot tenuitvoerlegging van niet-gedeponeerd arbitraal vonnis tussen Nederlandse partijen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2018 een beschikking gegeven in een kort geding. Het betreft een verzoek tot verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat op 12 juni 2018 is gewezen tussen de verzoekster, kantoorhoudend te Maarssen, en een persoon kantoorhoudend te Kootwijk. Het verzoekschrift is op 27 juni 2018 ontvangen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de relatieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam gegeven is omdat het arbitraal vonnis in Rotterdam is gewezen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging toegewezen zonder de wederpartij te horen, aangezien het arbitraal vonnis niet gedeponeerd is ter griffie van de rechtbank. De rechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat er geen aannemelijke gronden zijn die tot afwijzing van het verzoek zouden leiden. De verzoekster heeft niet gesteld dat de termijn voor het instellen van een vordering tot vernietiging ongebruikt is verstreken, waardoor het toetsingskader van artikel 1063 lid 1 Rv van toepassing is.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis en de wederpartij veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die zijn begroot op € 124,- aan griffierecht en € 543,- aan salaris advocaat. De beschikking is openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.