ECLI:NL:RBROT:2018:7964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
10/750001-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van havenmedewerker voor opzettelijke invoer van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een medewerker van een havenbedrijf, die betrokken was bij de opzettelijke invoer van 250 kilogram cocaïne, verstopt in een lading bananen. De verdachte, die op 31 december 2016 handelingen verrichtte die gericht waren op de invoer van cocaïne, werd door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in nauwe samenwerking met medeverdachten handelingen heeft verricht die gericht waren op het binnenbrengen van de cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De verdachte had eerder al een veroordeling voor een Opiumwet gerelateerd strafbaar feit. De rechtbank heeft ook het elektronisch toezicht dat de verdachte onderging in aanmerking genomen, wat leidde tot een additionele strafvermindering. De uitspraak benadrukt de ernst van drugssmokkel en de rol van handlangers binnen havenbedrijven in deze criminele activiteiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750001-17
Datum uitspraak: 20 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3, 4 en 6 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. D. Grip en R.S. Dhoen hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde (voorbereidingshandelingen voor de) invoer van cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
4.2
Beoordeling
4.2.1
Inleiding
Onder de naam Luikenkap is strafrechtelijk onderzoek gedaan naar een invoerlijn waarlangs in de Rotterdamse haven cocaïne werd ingevoerd via [naam bedrijf] , een overslagbedrijf van overzees fruit. Aanleiding was de vondst bij dat bedrijf van 286 pakketten cocaïne verstopt tussen een partij bananen. Tijdens het onderzoek is op 31 december 2016 wederom tussen een partij bananen een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen. In deze zaak zijn 7 verdachten gedagvaard: twee medewerkers van dat bedrijf (waaronder de verdachte in deze zaak), een tweetal personen die via een uitzendbureau of als zzp’er voor dat bedrijf werkzaam waren, een vrachtwagenchauffeur, en twee personen die geen banden met het overslagbedrijf hadden.
4.2.2
Ontmoeting en contacten daarna
Uit een OVC-gesprek volgt dat op 20 december 2016 bij LantarenVenster in Rotterdam een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] . [naam medeverdachte 1] was destijds werkzaam als vorkheftruckchauffeur bij het overslagbedrijf. [naam medeverdachte 3] verklaart tegenover [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] dat de ‘650’ en de ‘750’ klaarstaan en de ‘250’ onderweg is. [naam medeverdachte 1] reageert hierop dat hij er niet is, maar dat [voornaam verdachte] gebeld kan worden. De rechtbank begrijpt dat verdachte [naam verdachte] wordt bedoeld, die ook werkzaam is voor het overslagbedrijf.
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] houden telefonisch contact. Uit tapgesprekken volgt dat [naam medeverdachte 1] op 24 december 2016 bij een McDonalds in Rotterdam een ontmoeting heeft met medeverdachte [naam medeverdachte 4] , eveneens werkzaam bij het overslagbedrijf. Hierna belt [naam medeverdachte 1] met [naam medeverdachte 2] en informeert hem dat hij net bij ‘dinge’ was - de rechtbank begrijpt dat [naam medeverdachte 1] medeverdachte [naam medeverdachte 4] bedoelt - en dat hij wel helpt.
Onder [naam medeverdachte 2] is een zogenaamde PGP-telefoon aangetroffen, waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. Uit het onderzoek naar de berichten in deze telefoon volgt dat [naam medeverdachte 2] op 29 december 2016 een 20-cijferig nummer toegestuurd heeft gekregen. Dit nummer komt overeen met het barcodenummer van een pallet in het ruim van het motorschip [naam motorschip] dat op dat moment naar de Rotterdamse haven onderweg is. Het bericht is afkomstig van een PGP‑emailadres dat is opgeslagen onder de contactnaam ‘ [naam] ’. Uit het berichtenverkeer rondom de ontmoeting bij LantarenVenster in combinatie met het observatieverslag daarvan, leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 3] de gebruiker is van dit PGP‑emailadres.
4.2.3
Uithalen cocaïne en vervoer daarvan
In de ochtend van 31 december 2016 arriveert de [naam motorschip] bij de kade van het terrein van het overslagbedrijf aan de [plaats delict] in Rotterdam. De verdachte en [naam medeverdachte 4] zijn die ochtend met anderen op het terrein van het overslagbedrijf aanwezig om het schip te lossen.
De rechtbank gaat ervan uit dat medeverdachte [naam medeverdachte 4] tijdens zijn werkzaamheden een briefje met de laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende pallet voorhanden had. Dit briefje is aangetroffen achter de batterijklep van een mobiele telefoon die op een vorkheftruck lag, waarmee [naam medeverdachte 4] heeft gewerkt. Op de vorkheftruck is ook zijn identiteitskaart gevonden. Uit de tapgesprekken tussen [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 4] en de verdachte volgt bovendien dat [naam verdachte] en medeverdachte [naam medeverdachte 4] de pallet met de dozen hebben gevonden en deze hebben gescheiden van de rest van de lading. Nadat de douanecontrole was afgerond, hebben zij [naam medeverdachte 2] gebeld en is er afgesproken bij welke loods de pallet kon worden opgehaald.
Kort daarna arriveert medeverdachte [naam medeverdachte 5] met een vrachtwagencombinatie bij de afgesproken loods van het overslagbedrijf. Enkele minuten nadat de vrachtwagencombinatie van het terrein van het overslagbedrijf is weggereden, wordt [naam medeverdachte 5] staande gehouden. In de oplegger wordt een pallet met dozen met bananen aangetroffen. De dozen zijn afkomstig uit Ecuador en bevatten stickers met het eerdergenoemde barcodenummer. Tussen de bananen bevinden zich 250 pakketten met een totaal netto gewicht van 250 kilogram. Door de douane is onderzoek gedaan naar de pakketten, waaruit blijkt dat de inhoud cocaïne betreft. De rechtbank gaat ervan uit dat dit de partij is waarover bij LantarenVenster werd gesproken.
4.2.4
Conclusie
Gezien het bovenstaande, oordeelt de rechtbank dat de verdachte welbewust en in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] handelingen heeft verricht die waren gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij cocaïne. De verdachte heeft ervoor gezorgd dat de pallet met cocaïne werd geïdentificeerd, van de overige lading gescheiden werd en in de vrachtwagen terecht kwam om verder te worden vervoerd. Gezien de wezenlijke rol van de verdachte bij de invoer is de rechtbank van oordeel dat zijn bijdrage van voldoende gewicht is om te spreken van medeplegen. Aangezien verdachte pas op 31 december 2016 aan de invoer heeft deelgenomen, zal de rechtbank hem vrijspreken van het verrichten van de onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen daartoe.
4.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 31 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram,
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Feit 1 (primair)
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een Opiumwet gerelateerd strafbaar feit.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 maart 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Via de Rotterdamse haven worden grote hoeveelheden cocaïne vanuit Zuid-Amerikaanse landen Nederland binnengesmokkeld om vervolgens verder verhandeld te worden. Met die smokkel wordt veel geld verdiend. Daarvoor is het hebben van handlangers binnen havenbedrijven voor organisatoren van die drugssmokkel onontbeerlijk. Verdachte en zijn medeverdachte [naam medeverdachte 4] zijn van die handlangers. Zij waren allebei al geruime tijd werkzaam bij een havenbedrijf dat zich bezighield met het lossen van schepen en het tijdelijk opslaan van de lading. Die lading betrof dan voornamelijk fruit en groente uit Zuid-Amerikaanse landen. Ongetwijfeld verleid door het vooruitzicht om makkelijk en snel veel geld te kunnen verdienen, hebben zij meegedaan met drugssmokkel. Zij hebben een pallet bananen waarvan zij wisten dat daarin een flinke hoeveelheid cocaïne verstopt was, uit de lading gehaald, die apart gezet en vervolgens meegegeven aan een vrachtwagenchauffeur. Zij hebben daardoor een onmisbare schakel vervuld in de keten van drugssmokkel en drugshandel. Cocaïne is zeer verslavende harddrug, die schadelijk is voor de gezondheid en mensen in grote problemen kan brengen, niet alleen op financieel gebied. Het is dus niet voor niets verboden. Smokkel, zeker als het gaat om grote hoeveelheden, moet daarom streng bestraft worden. Hoewel beide mannen niet de organisatoren zijn, hebben zij toch een belangrijke rol vervuld. Daarom krijgen zij ieder een gevangenisstraf van drie jaar. Die straf is niet alleen om bedoeld om hen als daders te bestraffen, maar ook om mensen die werkzaam zijn in de havens te waarschuwen zich niet met deze smokkel bezig te houden.
Namens de verdachte is verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met het elektronisch toezicht en de beperkingen die dit voor de verdachte heeft meegebracht.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 10 mei 2017 geschorst. Daarbij is onder meer als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte vanaf bepaalde tijdstippen in zijn woning moest verblijven (locatiegebod) wat door middel van elektronisch toezicht (enkelband) werd gecontroleerd. Deze bijzondere voorwaarden hebben de bewegingsvrijheid van verdachte fors beperkt. Op de terechtzitting droeg de verdachte nog steeds zijn enkelband.
Op enig moment heeft de verdachte verzocht om de voorwaarde van het elektronisch toezicht op te heffen. Daarbij is aangevoerd dat de inhoudelijke behandeling van de zaak nog lang op zich zou laten wachten, dat de verdachte zich trouw aan alle gestelde voorwaarden houdt, en dat het elektronisch toezicht ook volgens de reclassering niet meer nodig was. Ook is erop gewezen dat bij medeverdachten niet de voorwaarde van de enkelband is gesteld. De rechtbank heeft dit verzoek op 26 september 2017 afgewezen.
De rechtbank erkent dat de voorwaarde van het elektronisch toezicht de bewegingsvrijheid van de verdachte fors heeft beperkt en zal hiermee rekening houden door artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht als volgt analoog toe te passen. Vanaf 26 september 2017 tot aan de dag van de uitspraak (207 dagen) zal per vier dagen elektronisch toezicht bij de uitvoering van de straf één dag in mindering worden gebracht, wat neerkomt op een additionele aftrek van (afgerond) 52 dagen.

8.In beslag genomen voorwerp

De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen voorwerp verbeurd te verklaren.
Het volgende in beslag genomen voorwerp zal worden verbeurd verklaard:
- Sony Experia zaktelefoon ( [beslagnummer] ).
Het voorwerp behoort aan de verdachte toe en het bewezen feit is met behulp van dit voorwerp begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen: 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht
en
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, alsmede de onder rubriek 7 genoemde additionele 52 dagen bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gekomen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezen verklaarde feit:
-Sony Experia zaktelefoon ( [beslagnummer] );
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en S. Riege, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2018.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam medeverdachte 1] en/of één of meer andere perso(o)n(en)
op of omstreeks 31 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 20 december 2015
tot en met 31 december 2016 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland,
* opzettelijk behulpzaam is geweest en/of
* opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
door
- ( telefonisch) contact te onderhouden en/of informatie uit te wisselen en/of
afspraken te maken en/of een of meer bespreking(en) te hebben met
die [naam medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) met betrekking tot het uithalen/veilig
stellen, klaar zetten, verstrekken en vervoeren van die cocaïne, en/of
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s) voorhanden te hebben, en/of
- een briefje met daarop genoteerd de cijfers "92512" voorhanden te hebben,
en/of
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een loods aan de
[plaats delict] apart te (laten) zetten voor verder transport, en/of
- met een heftruck een roldeur van voornoemde loods te blokkeren, en/of
- in die loods op de uitkijk te staan en te voorkomen dat iemand de loods
binnenkwam, en/of
- die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen
(achter een dubbele wand) te (laten) plaatsen;
art 48 Wetboek van Strafrecht
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks periode van 02 december 2016 tot en met 31 december 2016
te Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en/of Schiedam
en/of Spijkenisse, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van 250 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- ( telefonisch) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of
afspraken gemaakt en/of een of meer bespreking(en) gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het uithalen/veilig stellen, klaar zetten,
verstrekken en vervoeren van die cocaïne, en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of
ontvangen, en/of
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s) verstrekt gekregen en/of
voorhanden gehad, en/of
- een briefje met daarop genoteerd de cijfers "92512" voorhanden gehad, en/of
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een loods aan de
[plaats delict] apart/klaar gezet en/of laten zetten voor verder transport, en/of
- die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen
(achter een dubbele wand) geplaatst en/of laten plaatsen, en/of
- ( vervolgens) met die vrachtwagen die pallet (met cocaïne tussen de lading
bananen) weggevoerd/vervoerd;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet