ECLI:NL:RBROT:2018:7962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
10/750458-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne en bezit van vuurwapens

Op 20 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van 250 kilogram cocaïne, verstopt in een lading bananen, en het bezit van vuurwapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne via de Rotterdamse haven. Tijdens het onderzoek, dat onder de naam 'Luikenkap' viel, zijn er verschillende ontmoetingen en communicatie tussen de verdachte en medeverdachten vastgesteld, die duiden op een nauwe samenwerking en voorbereiding van de invoer van de drugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het bezit van vuurwapens. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, waaronder mobiele telefoons, verbeurd verklaard. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750458-16
Datum uitspraak: 20 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. C.M.P. Jongsma, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3, 4 en 6 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. D. Grip en R.S. Dhoen hebben gevorderd :
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Bewijswaardering
4.1.1
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
4.1.2
Inleiding
Onder de naam Luikenkap is strafrechtelijk onderzoek gedaan naar een invoerlijn waarlangs in de Rotterdamse haven cocaïne werd ingevoerd via [naam bedrijf] , een overslagbedrijf van overzees fruit. Aanleiding was de vondst bij dat bedrijf van 286 pakketten cocaïne verstopt tussen een partij bananen. Tijdens het onderzoek is op 31 december 2016 wederom tussen een partij bananen een grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen. In deze zaak zijn 7 verdachten gedagvaard: twee medewerkers van dat bedrijf, een tweetal personen die via een uitzendbureau (de verdachte in deze zaak) of als zzp’er voor dat bedrijf werkzaam waren, een vrachtwagenchauffeur, en twee personen die geen banden met het overslagbedrijf hadden.
4.1.3
Ontmoeting en contacten daarna
Uit een OVC-gesprek volgt dat op 20 december 2016 bij LantarenVenster in Rotterdam een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen verdachte en medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . Verdachte was destijds werkzaam als vorkheftruckchauffeur bij het overslagbedrijf. [naam medeverdachte 2] verklaart tegenover [naam medeverdachte 1] en verdachte dat de ‘650’ en de ‘750’ klaarstaan en de ‘250’ onderweg is. Verdachte reageert hierop dat hij er niet is, maar dat [voornaam medeverdachte] gebeld kan worden. De rechtbank begrijpt dat medeverdachte [naam medeverdachte 3] wordt bedoeld, die werkzaam is voor het overslagbedrijf.
Verdachte en [naam medeverdachte 1] houden telefonisch contact. Uit tapgesprekken volgt dat verdachte op 24 december 2016 bij een McDonalds in Rotterdam een ontmoeting heeft met medeverdachte [naam medeverdachte 4] , eveneens werkzaam bij het overslagbedrijf. Hierna belt verdachte met [naam medeverdachte 1] en informeert hem dat hij net bij ‘dinge’ was - de rechtbank begrijpt dat verdachte [naam medeverdachte 4] bedoelt - en dat hij wel helpt.
Onder [naam medeverdachte 1] is een zogenaamde PGP-telefoon aangetroffen, waarmee versleutelde berichten zijn verstuurd. Uit het onderzoek naar de berichten in deze telefoon volgt dat [naam medeverdachte 1] op 29 december 2016 een 20-cijferig nummer toegestuurd heeft gekregen. Dit nummer komt overeen met het barcodenummer van een pallet in het ruim van het motorschip [naam motorschip] dat op dat moment naar de Rotterdamse haven onderweg is. Het bericht is afkomstig van een PGP‑emailadres dat is opgeslagen onder de contactnaam ‘ [naam] ’. Uit het berichtenverkeer rondom de ontmoeting bij LantarenVenster in combinatie met het observatieverslag daarvan, leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 2] de gebruiker is van dit PGP‑emailadres.
4.1.4.
Uithalen cocaïne en vervoer daarvan
In de ochtend van 31 december 2016 arriveert de [naam motorschip] bij de kade van het overslagbedrijf aan de [plaats delict] in Rotterdam. [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] werken die ochtend op het terrein van het overslagbedrijf aan het lossen van het schip.
De rechtbank gaat ervan uit dat [naam medeverdachte 4] tijdens zijn werkzaamheden een briefje met de laatste vijf cijfers van het barcodenummer van de betreffende dozen voorhanden had. Dit briefje is aangetroffen achter de batterijklep van een mobiele telefoon die op een vorkheftruck lag, waarmee [naam medeverdachte 4] heeft gewerkt. Op de vorkheftruck is ook zijn identiteitskaart gevonden. Uit de tapgesprekken tussen [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] volgt bovendien dat [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] de pallet met de dozen hebben gevonden en deze hebben gescheiden van de rest van de lading. Nadat de douanecontrole was afgerond, hebben zij [naam medeverdachte 1] gebeld en is er afgesproken bij welke loods de pallet kon worden opgehaald.
Kort daarna arriveert medeverdachte [naam medeverdachte 5] met een vrachtwagencombinatie bij de afgesproken loods van het overslagbedrijf. Enkele minuten nadat de vrachtwagencombinatie van het terrein van het overslagbedrijf is weggereden, wordt [naam medeverdachte 5] staande gehouden. In de oplegger wordt een pallet met dozen met bananen aangetroffen. De dozen zijn afkomstig uit Ecuador en bevatten stickers met het eerdergenoemde barcodenummer. Tussen de bananen bevinden zich 250 pakketten met een totaal netto gewicht van 250 kilogram. Door de douane is onderzoek gedaan naar de pakketten, waaruit blijkt dat de inhoud cocaïne betreft. De rechtbank gaat ervan uit dat dit de partij is waarover bij LantarenVenster werd gesproken.
4.1.5
Conclusie
Gezien het bovenstaande, oordeelt de rechtbank dat de verdachte welbewust en in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] handelingen heeft verricht die waren gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een partij cocaïne en met zijn medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] daartoe voorbereidingshandelingen heeft verricht. De verdachte heeft ervoor gezorgd dat [naam medeverdachte 4] aan de invoer heeft deelgenomen en erop gewezen dat [naam medeverdachte 3] kon worden benaderd, wat kennelijk ook is gebeurd. Gezien de rol van de verdachte bij de organisatie van de invoer, is de rechtbank van oordeel dat zijn bijdrage van voldoende gewicht is om te spreken van medeplegen. Bovendien lijkt de omstandigheid dat de verdachte op 31 december 2016 geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, er gezien de inhoud van het gesprek bij LantarenVenster slechts in gelegen te zijn dat de verdachte vanaf 30 december 2016 op vakantie was.
4.2
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. Het bewijs daarvoor volgt uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
4.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 31 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram,
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in
deperiode van 02 december 2016 tot en met 31 december 2016
te Rotterdam althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
binnenhet grondgebied van
Nederland brengen van 250 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebben de verdachte en zijn, mededaders:
- ( telefonisch) contact onderhouden en informatie uitgewisseld en afspraken gemaakt en besprekingen gehad met zijn/hun mededader(s) met betrekking tot het uithalen/veilig stellen, klaar zetten, en vervoeren van die cocaïne, en
- mobiele (organisatie)telefoons voorhanden gehad, en
- een briefje met daarop genoteerd de cijfers "92512" voorhanden gehad, en
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een loods aan de
[plaats delict] apart/klaar gezet en/of laten zetten voor verder transport, en
- die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen
geplaatst en laten plaatsen,
3.
hij op 31 december 2016 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º
van die wet in de vorm van een pistool van het merk Walther, type P99 S,
kaliber 9 millimeter x 19,
en
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9 millimeter LUGER,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 31 december 2016 te Rotterdam
wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5º van de Wet wapens en munitie, te weten voorwerpen waarmee door een elektrische
stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden
toegebracht, te weten twee stroomstootwapens,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen, door
- een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen;
- een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen;

-voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn tot het plegen van dat feit zijn bestemd;

Feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 juni 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Het is algemeen bekend dat via de Rotterdamse haven grote hoeveelheden cocaïne vanuit Zuid-Amerikaanse landen Nederland worden binnengesmokkeld om vervolgens verder verhandeld te worden. Met die smokkel wordt veel geld verdiend, maar er ontstaat ook een eigen crimineel milieu, waarbinnen bedreigingen en geweldsdelicten aan de orde van de dag zijn. Voor succesvolle smokkel is het hebben van handlangers in havenbedrijven onontbeerlijk. Verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hebben zich samen beziggehouden met het invoeren van maar liefst 250 kilo cocaïne vanuit Zuid-Amerika. Verdachte was regelmatig werkzaam voor het bedrijf [naam bedrijf] , kende daar verschillende mensen en was daardoor in staat om samen met [naam medeverdachte 1] , binnen dit bedrijf mensen te regelen die, ook buiten zijn aanwezigheid, bereid waren om die grote partij cocaïne apart te zetten. Als deze smokkel was gelukt, dan hadden zij ongetwijfeld veel geld verdiend. Cocaïne is echter een zeer verslavende harddrug, die schadelijk is voor de gezondheid en veel mensen in grote problemen kan brengen, niet alleen op financieel gebied. Van het ontstaan van het eigen criminele milieu zijn de bij [naam medeverdachte 1] en verdachte aangetroffen vuurwapens de getuigen. Het invoeren van cocaïne is dus niet voor niets verboden en moet daarom streng bestraft worden. Zij krijgen daarom alledrie vijf jaar gevangenisstraf. Die straf is niet alleen bedoeld om hen als daders te bestraffen, maar ook om andere mensen te waarschuwen zich niet met deze drugsinvoer bezig te houden.

8.In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren.
De volgende in beslag genomen voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard:
  • Samsung Galaxy S7 ( [beslagnummer 1] );
  • Samsung Galaxy S7 ( [beslagnummer 2] );
De voorwerpen behoren aan de verdachte toe en de bewezen feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen: 33, 33a, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht
en
artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet
en
artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
-Samsung Galaxy S7 ( [beslagnummer 1] );
-Samsung Galaxy S7 ( [beslagnummer 2] ).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Snitker, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en S. Riege, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2018.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 250 kilogram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks periode van 02 december 2016 tot en met 31 december 2016
te Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, en/of
Schiedam en/of Spijkenisse, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van 250 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- ( telefonisch) contact onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of
afspraken gemaakt en/of een of meer bespreking(en) gehad met zijn/hun
mededader(s) met betrekking tot het uithalen/veilig stellen, klaar zetten,
verstrekken en vervoeren van die cocaïne, en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of
ontvangen, en/of
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s) verstrekt gekregen en/of
voorhanden gehad, en/of
- een briefje met daarop genoteerd de cijfers "92512" voorhanden gehad, en/of
- een pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een loods aan de
[plaats delict] apart/klaar gezet en/of laten zetten voor verder transport, en/of
- die pallet (met cocaïne tussen de lading bananen) in een vrachtwagen
(achter een dubbele wand) geplaatst en/of laten plaatsen, en/of
- ( vervolgens) met die vrachtwagen die pallet (met cocaïne tussen de lading
bananen) weggevoerd/vervoerd;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º
van die wet in de vorm van een pistool van het merk Walther, type P99 S,
kaliber 9 millimeter x 19,
en/of
weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III, te weten 14 kogelpatronen, kaliber 9 millimeter LUGER,
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 31 december 2016 te Rotterdam
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 5º van de Wet
wapens en munitie, te weten (een) voorwerp(en) waarmee door een elektrische
stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden
toegebracht, te weten twee, althans één, stroomstootwapen(s),
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie