ECLI:NL:RBROT:2018:7921

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
24 september 2018
Zaaknummer
10/691075-18 / TUL: 16/016833-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapens en woninginbraak met DNA- en vingerafdruksporen

Op 12 september 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van twee revolvers en het plegen van een woninginbraak. De verdachte werd op 10 juni 2018 aangehouden in Hellevoetsluis, waar bij een controle in zijn auto twee revolvers werden aangetroffen. Een DNA-mengprofiel op een van de wapens kwam overeen met dat van de verdachte, die tevens werd gelinkt aan de woninginbraak op 8 april 2018, waar zijn vingerafdruk werd aangetroffen op een sieradendoosje. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de deskundigen en dat de verdachte de beschikkingsmacht over de vuurwapens had. De verdachte ontkende de wapens voorhanden te hebben gehad en voerde aan dat de vingerafdruk niet van hem was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, met een schadevergoeding van €20.000,- voor materiële schade. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een begeleid woonvorm.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/691075-18
Parketnummer TUL: 16/016833-18
Datum uitspraak: 12 september 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.M. Dingley heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 16/016833-18.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 1 is door de raadsman aangevoerd dat het enkel aantreffen van een mengprofiel met een klein beetje DNA van de verdachte op een van de vuurwapens onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verdachte ontkent de vuurwapens voorhanden te hebben gehad en uit het dossier blijkt dat de vuurwapens niet aan de verdachte, maar aan een ander te koppelen zijn. Ook voor de patronen die in het voertuig zijn aangetroffen dient vrijspraak te volgen. Er heeft geen sporenonderzoek naar deze patronen plaatsgevonden en op deze patronen zijn geen vingerafdrukken van de verdachte aangetroffen.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat eveneens vrijspraak dient te volgen. Het staat niet vast dat de vingerafdruk die in de woning is aangetroffen, van de verdachte is, nu de bevindingen van de twee deskundigen verschillend zijn en zijn gebaseerd op een wazige vingerafdruk. Volgens de raadsman is dit te weinig om tot een veroordeling voor feit 2 te komen.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 1
Op 9 juni 2018 omstreeks 23:30 uur zijn in het kader van een opsporingsonderzoek te Hellevoetsluis de inzittenden van een Peugeot 306 gecontroleerd op grond van de Wet wapens en munitie. Dit bleken [naam medeverdachte] als bestuurder van de auto en de verdachte als passagier te zijn. Bij de doorzoeking van de Peugeot zijn in het middenconsole twee boterhamzakjes met patronen aangetroffen. Daarnaast zijn, verstopt achter het dashboardkastje, twee revolvers van het merk Bbm Olympic 38 aangetroffen. Een van de revolvers zat verstopt in een sok.
Van beide revolvers zijn sporen veiliggesteld. Van een van de revolvers is een DNA-mengprofiel verkregen dat overeenkomt met het profiel van de verdachte en minimaal één onbekend persoon.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij als bijrijder in de auto van [naam medeverdachte] zat en dat hij twee tot vier uur vóór zijn aanhouding, terwijl hij alleen in de auto zat, twee vuurwapens uit het dashboardkastje zag vallen, dat hij deze heeft beetgepakt en terug in het dashboardkastje heeft gelegd. De verdachte heeft verklaard dat een van de vuurwapens in een sok zat. Volgens de verdachte heeft hij na het waarnemen van de vuurwapens, terwijl de vuurwapens in het dashboardkastje lagen, nog een paar uur samen met de bestuurder in de auto rondgereden.
Gelet op de verklaring van de verdachte en het aangetroffen DNA-mengprofiel is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte samen met een ander twee revolvers voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft, gezien de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, gedurende de tijd dat hij - tot zijn aanhouding - in de auto zat, de beschikkingsmacht gehad over de vuurwapens.
De rechtbank is van oordeel dat voor de onder feit 1 tenlastegelegde patronen vrijspraak dient te volgen. Enkel het proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de munitie door de politie is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat sprake is van munitie in de zin van de Wet wapens en munitie.
Feit 2
Op 8 april 2018 is in de woning aan het [adres delict] te Hellevoetsluis ingebroken. Alle kamers in de woning zijn doorzocht en uit de woning zijn diverse goederen weggenomen, waaronder veel sieraden. Op de eerste verdieping van de woning lagen vele lege (horloge- en) sieradendoosjes verspreid over de vloer van de overloop en op de vloer en het bed in de slaapkamer. Van een sieradendoosje in de slaapkamer op de eerste verdieping is een dactyloscopisch spoor veiliggesteld. Dit blijkt te matchen met de vingerafdruk van de rechterwijsvinger van de verdachte.
In hetgeen door de verdediging is aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om aan het onderzoek en de bevindingen van twee dactyloscopisch deskundigen van de politie te twijfelen. Enkel de constatering van de raadsman dat de vingerafdruk wazig is en zijn stelling dat de politie vaker de mist in gaat, is hiervoor onvoldoende. De verdediging heeft niet verzocht om een tegenonderzoek en heeft ook zelf geen deskundigenrapport ingebracht. Op basis van het dactyloscopisch onderzoek gaat de rechtbank er in haar beoordeling vanuit dat het spoor op het sieradendoosje van de verdachte is. Dit is een spoor op een voorwerp dat direct verband houdt met de diefstal en betreft dus een daderspoor. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn vingerafdruk op een sieradendoosje in de woning waar de inbraak is gepleegd. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij omstreeks 10 juni 2018 te Hellevoetsluis tezamen en in vereniging met een ander, wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de
Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van revolver
svan het merk /type Bbm Olympic 38, kaliber .22lr
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 08 april 2018 te Hellevoetsluis uit een woning gelegen aan het [adres delict] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-
eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid sieraden en kledingstukken en schoeisel en computer(apparatuur) en tafelzilver en een groot aantal horloges en een geldbedrag van 1500 euro of daaromtrent, toebehorende aan [naam slachtoffer] , zulks nadat hij, verdachte, dat geld en
diegoederen onder zijn bereik had gebracht door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
2.
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededader op de openbare weg twee vuurwapens verborgen in de auto voorhanden gehad. Uit het oogpunt van maatschappelijke veiligheid is het onbevoegde bezit van vuurwapens onaanvaardbaar. Het gebruik van vuurwapens - vaak in samenhang met andere strafbare feiten - is levensgevaarlijk en voedt gevoelens van onveiligheid. Uit het oogpunt van algemene preventie dient daartegen streng te worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte ingebroken in de woning aan het [adres delict] in Hellevoetsluis en daar een grote hoeveelheid goederen en sieraden weggenomen. Deze woninginbraak heeft een behoorlijke impact gehad op de bewoners en zij voelen zich niet meer veilig in hun huis, terwijl hun woning bij uitstek een plek is waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de bewoners en daarnaast een bijdrage geleverd aan gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van een ander.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. De verdachte is nog op 4 april 2018 door de politierechter voor een bedrijfsinbraak in vereniging gepleegd tot een deels voorwaardelijke taakstraf veroordeeld. Deze veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden om vier dagen later een woninginbraak te plegen.
7.2.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 augustus 2018. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft veel probleemgebieden. Hij heeft geen woning, forse schulden en er is geen sprake van een dagbesteding. Ook zijn sociale netwerk behoort tot een probleemgebied. Het contact met zijn familie verloopt problematisch. In 2017 heeft de verdachte vrijwillige hulpverlening en een ambulante begeleiding ontvangen totdat hij gedetineerd raakte. De verdachte heeft aangegeven dat hij zijn leven een positieve wending wil geven en dat hij open staat voor begeleiding vanuit de reclassering.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat zij geen aanleiding zien tot het adviseren van interventies vanuit het jeugdstrafrecht.
De reclassering adviseert daarnaast aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht; meewerken aan een plaatsing bij een begeleid woonvorm zoals Stichting Timon/Stichting Exodus of soortgelijke instelling; het volgen van een opleiding tot stuurman bij STC te Rotterdam of het hebben van een inspanningsverplichting voor het verkrijgen van een andere passende zinvolle dagbesteding; meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen en - indien de reclassering dit nodig acht - meewerken aan een intakegesprek bij De Waag of soortgelijke instelling en aan de daaruit voortvloeiende ambulante behandeling.
7.3.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal, zoals ook door de raadsman is bepleit, gelet op het rapport van de reclassering en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert na aftrek van de vergoede schade een vergoeding van € 148.190,54 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft op de terechtzitting haar vordering toegelicht en verzocht om haar in de gelegenheid te stellen alsnog de ontbrekende stukken te overleggen ter onderbouwing van haar vordering. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling van de vordering een aanhouding van het onderzoek ter zitting zou betekenen. Dit vormt een onevenredige belasting van het strafproces, omdat de verdachte gedetineerd zit. De materiële schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 20.000,- (twintigduizend euro). De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij zal voor het deel van de vordering dat betrekking heeft op de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontbreken en de toelichting op de zitting onvoldoende is gebleken. Dit deel van de vordering kan derhalve eveneens slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 april 2018, de datum waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij ten dele zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.1.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 4 april 2018 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland is de verdachte ter zake van medeplegen van een bedrijfsinbraak veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte groot 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 19 april 2018.
Een van de hierboven bewezen verklaarde feiten is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal, indien de reclassering dit nodig acht, meewerken aan een intakegesprek bij De Waag of soortgelijke forensische instelling;
3. de veroordeelde zal zich, indien uit het intakegesprek een behandeling voortvloeit, onder ambulante behandeling stellen bij De Waag of een soortgelijke forensische instelling voor zijn problematiek, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de instelling verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal meewerken aan een plaatsing binnen, een nader te bepalen, begeleid woonvorm zoals Stichting Timon/Stichting Exodus of een soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang;
5. de veroordeelde zal verblijven in de nader te bepalen instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang zoals Stichting Timon/Stichting Exodus, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
6. de veroordeelde zal een opleiding tot stuurman volgen bij het STC te Rotterdam dan wel zich inspannen om een andere passende zinvolle dagbesteding te verkrijgen en te behouden;
7. de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden en zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 april 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 20.000,-(
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 20.000,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
135 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis, van de bij vonnis van 4 april 2018 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland aan de veroordeelde opgelegde taakstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Spanner, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juni 2018 te Hellevoetsluis tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de
Wet wapens en munitie, te weten een of meer vuurwapen(s) in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een revolver van het merk /type Bbm Olympic 38, kaliber .22lr
en/of
een hoeveelheid munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van die wet, te weten een hoeveelheid kogelpatronen kaliber .22lr,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 08 april 2018 te Hellevoetsluis in/uit een woning/pand gelegen aan het [adres delict] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden en/of kledingstukken en/of schoeisel en/of (een) computer(apparatuur) en/of tafelzilver en/of een (groot) aantal horloges en/of een geldbedrag van 1500 euro of daaromtrent, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak en/of verbreking;