In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door een verzoekster met vijftien concurrente schuldeisers. De verzoekster had op 30 november 2017 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers, waaronder Parteon, te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De aangeboden regeling hield in dat de verzoekster 6,853% van haar schulden zou betalen tegen finale kwijting. Tijdens de zitting op 19 januari 2018 bleek dat de Stichting Stadgenoot had ingestemd met de regeling, terwijl Parteon, vertegenwoordigd door Snijder Incasso en Gerechtsdeurwaarders, niet akkoord ging.
Parteon voerde aan dat de schuld van verzoekster niet te goeder trouw was ontstaan, verwijzend naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2016. In dat arrest was vastgesteld dat verzoekster haar huurwoning zonder toestemming van Parteon aan derden had verhuurd, wat leidde tot een ontruimingsvordering en een verplichting tot betaling van achterstallige huur. De rechtbank moest beoordelen of Parteon in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, waarbij de belangen van de schuldeiser en de verzoekster tegen elkaar moesten worden afgewogen.
De rechtbank concludeerde dat de vordering van Parteon niet te goeder trouw was ontstaan en dat verzoekster een groot verwijt te maken viel. De rechtbank oordeelde dat de belangen van Parteon zwaarder wogen dan die van de verzoekster en de overige schuldeisers. Daarom werd het verzoek om Parteon te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank besloot dat zij in een afzonderlijke beslissing zou oordelen over het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.