ECLI:NL:RBROT:2018:789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
C/10/540336 / FT EA 17/2415
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gedwongen schuldregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door een verzoekster met vijftien concurrente schuldeisers. De verzoekster had op 30 november 2017 een verzoek ingediend om een tweetal schuldeisers, waaronder Parteon, te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De aangeboden regeling hield in dat de verzoekster 6,853% van haar schulden zou betalen tegen finale kwijting. Tijdens de zitting op 19 januari 2018 bleek dat de Stichting Stadgenoot had ingestemd met de regeling, terwijl Parteon, vertegenwoordigd door Snijder Incasso en Gerechtsdeurwaarders, niet akkoord ging.

Parteon voerde aan dat de schuld van verzoekster niet te goeder trouw was ontstaan, verwijzend naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2016. In dat arrest was vastgesteld dat verzoekster haar huurwoning zonder toestemming van Parteon aan derden had verhuurd, wat leidde tot een ontruimingsvordering en een verplichting tot betaling van achterstallige huur. De rechtbank moest beoordelen of Parteon in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, waarbij de belangen van de schuldeiser en de verzoekster tegen elkaar moesten worden afgewogen.

De rechtbank concludeerde dat de vordering van Parteon niet te goeder trouw was ontstaan en dat verzoekster een groot verwijt te maken viel. De rechtbank oordeelde dat de belangen van Parteon zwaarder wogen dan die van de verzoekster en de overige schuldeisers. Daarom werd het verzoek om Parteon te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank besloot dat zij in een afzonderlijke beslissing zou oordelen over het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 januari 2018
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[naam 1],
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 30 november 2017, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Stichting Stadgenoot, vertegenwoordigd door Geerlings & Hofstede gerechtsdeurwaarders, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: Stadsgenoot;
  • Stichting Parteon, vertegenwoordigd door Snijder Incasso en Gerechtsdeurwaarders, gevestigd te Hoorn, hierna te noemen: Parteon;
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Parteon heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
Stadsgenoot heeft voorafgaande aan de zitting, bij faxbericht van 2 januari 2018, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Het verzoek ten aanzien van Stadsgenoot wordt derhalve als ingetrokken beschouwd.
Ter zitting van 19 januari 2018 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • Mevrouw [naam 2] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening).
Parteon is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijftien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 20.724,77 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 17 mei 2017 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 6,853% tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar WIA-uitkering. Verzoekster is voor 41,44% arbeidsongeschikt verklaard. Daarnaast solliciteert verzoekster en hoopt zij snel een baan te vinden.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Veertien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Parteon stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van 8,7% op verzoekster.
Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat de vordering aan Parteon is ontstaan doordat zij iemand anders in de huurwoning, die op haar naam stond, liet wonen. Zij was niet op de hoogte van de huisregels waarin stond dat zij geen derde zonder toestemming van Parteon in de huurwoning mocht laten wonen.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft Parteon gesteld dat de schuld van verzoekster niet te goeder trouw is ontstaan. Parteon heeft daarbij verwezen naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 oktober 2016. In dat arrest staat dat verzoekster haar huurwoning aan een derde in gebruik heeft gegeven en, zonder toestemming van Parteon, ook de vriendin van deze derde (met haar kind) in de woning heeft laten wonen. Op grond daarvan is verzoekster veroordeeld tot ontruiming, alsmede tot betaling van de achterstallige huur en een contractuele boete. Gelet hierop verzoekt Parteon het verzoek dwangakkoord af te wijzen.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Parteon bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Parteon in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit het arrest van het Gerechtshof Amsterdam genoegzaam blijkt de vordering van Parteon niet te goeder trouw is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank valt verzoekster van het ontstaan van deze schuld een groot verwijt te maken, terwijl zij bovendien door haar handelswijze heeft bewerkstelligd dat een sociale huurwoning geruime tijd niet kon worden gebruikt voor het daarvoor bestemde doel: namelijk het verstrekken van woonruimte aan daarvoor in aanmerking komende personen die vaak al jaren op een wachtlijst staan.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van Parteon als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om Parteon te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van
J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.