ECLI:NL:RBROT:2018:784
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot faillietverklaring op eigen aangifte van een besloten vennootschap zonder noemenswaardig vermogen
Op 22 december 2017 heeft een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, statutair gevestigd te Rotterdam, een verzoek tot faillietverklaring op eigen aangifte ingediend bij de Rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft op 9 januari 2018 de heer [bestuurder], (middellijk) bestuurder van de vennootschap, in raadkamer gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap verkeert in een toestand van betalingsonmacht, wat voldoet aan de eisen van de Faillissementswet voor een faillietverklaring op eigen aangifte. Echter, de rechtbank heeft ook geconstateerd dat de vennootschap geen noemenswaardig vermogen heeft, geen debiteuren, geen (on)roerende zaken, geen bedrijfspand of personeel, en dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestaakt. Dit leidt tot de conclusie dat er naar verwachting geen te executeren vermogen is, wat essentieel is voor het uitspreken van een faillissement.
De rechtbank oordeelt dat het indienen van een eigen aangifte tot faillietverklaring in dit geval misbruik van recht oplevert, aangezien de vennootschap op het moment van de aanvraag wist dat de boedel (nagenoeg) leeg was. Er zijn geen belangen van derden, zoals werknemers, die het uitspreken van een faillissement rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de vennootschap de mogelijkheid heeft om te ontbinden op grond van artikel 2:19 lid 1 BW, wat een alternatief biedt voor de faillietverklaring. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat de vennootschap onvoldoende gerechtvaardigd belang heeft bij de aanvraag en heeft zij het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.