ECLI:NL:RBROT:2018:7776

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
17.686-687 ea
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van schuldenaren met gezondheidsproblemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2018 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van twee schuldenaren. De schuldenaren, die in een schrijnende gezondheidstoestand verkeren, hebben op 7 mei 2018 verzocht om de beëindiging van hun schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 18 juni 2018 zijn de schuldenaren, hun begeleidster en de bewindvoerder gehoord. De rechter-commissaris had eerder een voorstel gedaan om de schuldsaneringsregeling te verlengen, maar de schuldenaren hebben aangegeven dat zij niet akkoord gaan met een verlenging tot vijf jaar, omdat zij niet in staat zijn om aan de verplichtingen te voldoen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaren spijt hebben van hun toelatingsverzoek en willen uit de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen). De rechter-commissaris heeft in een brief van 15 maart 2018 een voorstel gedaan om de schuldenaren te helpen door hun vrij te laten bedrag te verhogen, maar de schuldenaren hebben dit voorstel niet goed begrepen. De rechtbank heeft besloten de behandeling van het verzoek pro forma aan te houden tot 9 juli 2018, zodat de schuldenaren de gelegenheid krijgen om hun standpunt kenbaar te maken.

De rechtbank heeft aangekondigd dat op 16 juli 2018 uitspraak zal worden gedaan. De schuldenaren zijn geïnformeerd dat zij gedurende deze periode hun standpunt kunnen verduidelijken en dat zij niet ter terechtzitting hoeven te verschijnen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, en griffier B.G. van der Vlies, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2018.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
insolventienummers: [nummers]
uitspraakdatum: 21 juni 2018
Bij vonnis van deze rechtbank van 29 mei 2017 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1] en [naam 2]
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenaren,
bewindvoerder: R. van den Brink.

1.De procedure

De rechter-commissaris heeft op verzoek van schuldenaren op 7 mei 2018 een voordracht gedaan om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
Schuldenaren, mevrouw [naam 3] , kennis en begeleidster van schuldenaren, en mevrouw R. van den Brink, bewindvoerder, zijn gehoord ter terechtzitting van 18 juni 2018.
Voor de gronden voor tussentijdse beëindiging verwijst de rechtbank naar de voordracht van de rechter-commissaris.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Door en namens schuldenaren is als volgt verklaard. Schuldenaren zijn ziek geworden van de situatie, hun gezondheidstoestand is schrijnend. De kinderen van schuldenaren zijn ook ziek. Schuldenaren hebben drie weken geleden maatschappelijk werk (Centrum voor Dienstverlening, hierna: CvD) ingeschakeld. Het CvD zal er zo spoedig mogelijk voor zorgen dat schuldenaren onder budgetbeheer worden gesteld. Inmiddels is er een aanvraag gedaan voor een Participatiewet-uitkering voor de zoon van schuldenaren. Schuldenares zit op dit moment in de ziektewet; haar uitkering zal binnenkort worden stopgezet, waarna zij een werkloosheidsuitkering aan zal moeten vragen. Schuldenares gaat bezwaar indienen tegen het stopzetten van de ziektewetuitkering. Er zijn voorts nieuwe medische kosten gemaakt voor scans voor schuldenares, die niet betaald kunnen worden. Schuldenaren hebben ter zitting aangegeven dat zij niet akkoord gaan met een verlenging van hun schuldsaneringsregeling tot vijf jaar, waarna alsnog kan worden besloten dat hun woning dient te worden verkocht. Zij hebben niet begrepen dat het uitgangspunt in het voorstel van de bewindvoerder is dat de woning door hen mag worden behouden.
De bewindvoerder heeft ter terechtzitting verklaard dat, indien schuldenaren akkoord gaan met verlenging van de schuldsaneringsregeling, zij het wenselijk acht dat schuldenaren alsnog beschermingsbewind aanvragen.

3.De beoordeling

Schuldenaren hebben de rechtbank verzocht hun schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Schuldenaren hebben aangegeven niet te kunnen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. Ze hebben spijt van hun toelatingsverzoek en willen uit de WSNP.
De rechter-commissaris heeft, voordat zij de schuldsaneringsregeling ter tussentijdse beëindiging aan de rechtbank heeft voorgelegd, per brief van 15 maart 2018 een voorstel aan de bewindvoerder gedaan. De rechter-commissaris heeft de bewindvoerder verzocht dit voorstel met schuldenaren te bespreken. In bovengenoemde brief heeft de rechter-commissaris het volgende voorstel gedaan:
“[…]
Ik wil u dan ook verzoeken om met (de begeleider van) schuldenaren te bespreken of het hen lukt om met het bedrag van€ 232,85 (dat volgt uit uw brief van 22 februari 2018) extra per maand rond te komen. Ter compensatie van deze extra correctie in het VTLB zullen de schuldsaneringsregelingen dan wel tot de maximale termijn van 5 jaar moeten worden verlengd en zal in de periode van de verlenging het nu gecorrigeerde bedrag alsnog aan de boedel moeten worden voldaan. In dat geval ben ik genegen om te besluiten dat de woning mag worden behouden.
Daarnaast zie ik in de overige omstandigheden die u noemt in uw brief van 22 februari 2018 aanleiding om te veronderstellen dat beschermingsbewind voor schuldenaren noodzakelijk is. Ik wil u dan ook verzoeken om aan schuldenaren te vragen of zij zich er in kunnen vinden dat bij het eventueel voortzetten van de schuldsaneringsregeling het aanvragen van beschermingsbewind als voorwaarde zal worden gesteld.
[…]”
Ter terechtzitting is gebleken dat schuldenaren het voorstel niet goed hebben begrepen. Door de rechtbank is de strekking van het voorstel ter zitting met schuldenaren besproken. In het voorstel wordt het vrij te laten bedrag (VTLB) van schuldenaren met € 232,85 verhoogd, zodat zij beter kunnen rondkomen. Omdat de schuldeisers wel het bedrag moeten ontvangen waarop zij recht hebben, zal de schuldsaneringsregeling worden verlengd tot de maximale termijn van vijf jaar. In dit voorstel mag de woning door schuldenaren definitief behouden worden. Om te waarborgen dat de betalingen aan de boedel goed zullen verlopen en de boedelachterstand wordt opgelost, is het noodzakelijk dat schuldenaren onder beschermingsbewind worden gesteld. Als schuldenaren met deze voorwaarden akkoord gaan, is het mogelijk de schuldsaneringsregeling voort te zetten. Mochten zij niet met deze voorwaarden akkoord gaan, dan zal de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd worden. In dat geval krijgen schuldenaren geen schone lei voor hun schulden. Ook kunnen zij gedurende tien jaar geen beroep meer doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Desgevraagd konden schuldenaren ter zitting (nog) niet aangeven of ze nog steeds uit de schuldsaneringsregeling willen.
De rechtbank zal daarom de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging pro forma aanhouden voor de duur van drie weken tot 9 juli 2018. Gedurende deze periode worden schuldenaren in de gelegenheid gesteld hun standpunt aan de rechtbank kenbaar te maken.
De rechtbank zal in beginsel op 16 juli 2018 uitspraak doen. U kunt die dag vanaf 10:00 uur telefonisch contact opnemen met de griffie om te vragen wat de beslissing is. U hoeft dus niet ter terechtzitting te verschijnen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- houdt de behandeling van het verzoek pro forma aan tot
9 juli 2018;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van
B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.