In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2018, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde naar aanleiding van een geweldsincident dat plaatsvond op 3 juni 2014. Eiser, die als slachtoffer van mishandeling door gedaagde werd beschouwd, vorderde schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad. Gedaagde was eerder strafrechtelijk veroordeeld voor zijn aandeel in het geweldsincident, wat leidde tot een gevangenisstraf en een schadevergoedingsmaatregel. Eiser stelde dat hij door de mishandeling schade had geleden, waaronder misgelopen inkomsten en kosten voor huishoudelijke hulp, en eiste een totaalbedrag van € 11.596,94, vermeerderd met wettelijke rente.
De kantonrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen. De rechter oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor het causaal verband tussen de mishandeling en de door hem gestelde schade. De door eiser overgelegde stukken, waaronder een brief van zijn werkgever en medische verklaringen, boden onvoldoende ondersteuning voor zijn claims. De rechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij als gevolg van de mishandeling arbeidsongeschikt was geraakt of dat hij niet in staat was om zijn gebruikelijke bijdrage aan het huishouden te leveren. De vordering tot verklaring voor recht werd eveneens afgewezen, omdat gedaagde aan de schadevergoedingsmaatregel had voldaan.
In reconventie had gedaagde een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld, die niet aan de orde kwam omdat de voorwaarde niet was vervuld. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die door de rechter werden vastgesteld op € 900,- aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde, met bijkomende kosten voor betekening. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.