ECLI:NL:RBROT:2018:7756

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
6927519 VV EXPL 18-221
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over oplevering gehuurde kantoorvilla in oorspronkelijke staat

In deze zaak heeft ABN AMRO N.V. een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, met als doel te bepalen dat zij slechts gehouden is het gehuurde in de staat op te leveren waarin het zich thans bevindt. De huurovereenkomst voor de kantoorvilla, die sinds 1 april 2006 door ABN AMRO wordt gehuurd, loopt tot 31 maart 2019. ABN AMRO heeft de huurovereenkomst opgezegd en is van mening dat de eisen van de gedaagde om het pand in de oorspronkelijke staat terug te brengen, onredelijk zijn. De gedaagde daarentegen stelt dat ABN AMRO contractueel verplicht is om het pand in de oorspronkelijke staat op te leveren, zoals eerder overeengekomen in de huurovereenkomst en aanvullende afspraken. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de afspraken die in 2006 zijn gemaakt over de oplevering en de wijzigingen die ABN AMRO in het pand heeft aangebracht. De rechter oordeelt dat de gedaagde recht heeft op oplevering in de oorspronkelijke staat en dat de vordering van ABN AMRO om slechts gedeeltelijk te herstellen, niet kan worden toegewezen. De kantonrechter wijst de vordering van ABN AMRO af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6927519 VV EXPL 18-221
uitspraak: 13 september 2018
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap ABN AMRO N.V.
statutair gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. T.H.G. Steenmetser, advocaat te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.H.H. Schelhaas, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna worden aangeduid met “ABN AMRO” respectievelijk “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding in kort geding van 29 juni 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens akte overlegging producties, met producties;
  • de zijdens [gedaagde] ingezonden producties, ter griffie ontvangen op 13 juli 2018;
  • de akte wijziging eis tevens akte overlegging aanvullende producties van ABN AMRO, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 16 juli 2018. Bij die gelegenheid is voor ABN AMRO verschenen de heer [H.], de heer [K.] (architect), mevrouw [J.] (jurist), de heer [Z.] (JLL) en de heer [X.] (JLL), bijgestaan door mr. Steenmetser voornoemd.
Aan de zijde van [gedaagde] zijn verschenen de heer [gedaagde] in persoon en mevrouw [B.] (secretaresse), bijgestaan door mr. Schelhaas voornoemd.
Beide partijen hebben hun standpunten mondeling nader toegelicht, onder overlegging van schriftelijke pleitnotities die onderdeel uitmaken van het procesdossier.
Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3.
Teneinde een schikking te beproeven heeft de kantonrechter ter zitting van 16 juli 2018 met instemming van partijen de zaak aangehouden en - voor zover nodig - een voortzetting van het kort geding bepaald op 30 augustus 2018. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt. Op 30 augustus 2018 is derhalve de mondeling behandeling voortgezet, ditmaal ter plaatse op het adres [straat- en plaatsnaam]. Bij die gelegenheid zijn voor ABN AMRO verschenen voornoemde heren [H.] en [K.], voornoemde mevrouw [J.] alsmede mevrouw [S.], wederom bijgestaan door mr. Steenmetser.
Aan de zijde van [gedaagde] zijn verschenen [gedaagde] in persoon, mevrouw [B.] voornoemd alsmede de heer [G.] (installatiedeskundige IGG), wederom bijgestaan door mr. Schelhaas. De zaak is met partijen besproken en partijen hebben met de kantontrechter een rondgang door het gehuurde gemaakt. Van het verhandelde ter plaatste is door de griffier aantekening gehouden.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
ABN AMRO huurt sinds 1 april 2006 van [gedaagde] de kantoorvilla [naam villa] gelegen aan de [straat- en plaatsnaam] alsmede 60 parkeerplaatsen op het bijbehorende verharde parkeerterrein (hierna: het gehuurde) tegen een maandelijkse huurprijs van € 70.140,-. Op huurovereenkomst zijn de ROZ algemene bepalingen voor kantoorruimte 2003 van toepassing.
2.2.
In artikel 9.3 van de huurovereenkomst is ten aanzien van de opleververplichting aan het einde van de huur het volgende opgenomen:
Huurder zal het Gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst aan Verhuurder opleveren in de staat die is vastgelegd in het proces-verbaal van oplevering voor zover daarin in het proces-verbaal na verbouwing niet is afgeweken, behoudens slijtage ontstaan door overeengekomen gebruik, tenzij in overleg is bepaald dat bepaalde aanpassingen in en/of aan het Gehuurde door Huurder in de oorspronkelijke staat dienen te worden teruggebracht. Indien bepaalde aanpassingen in en/of aan het Gehuurde in de oorspronkelijke staat dienen te worden teruggebracht, zullen partijen dit voorafgaand aan de werkzaamheden schriftelijk overeen dienen te komen.
2.3.
In artikel 9.6. van de huurovereenkomst is het volgende opgenomen:
Het is Verhuurder bekend, dat Huurder het gehuurde wenst te verbouwen teneinde het geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Verbouwingen geschieden in overleg en na goedkeuring van Verhuurder welke zijn toestemming tot het verrichten van die werkzaamheden niet op onredelijke gronden zal onthouden. Hetzelfde geldt indien Huurder tijdens de huurperiode het gehuurde wenst te verbouwen teneinde het gehuurde geschikt te houden voor het beoogde gebruik. De verbouwingen c.q. aanpassingen van het gehuurde dienen te geschieden conform de gebruikelijke eisen, normen en plannen van ABN-AMRO Bank N.V. Huurder zal de plannen op korte termijn kenbaar maken aan Verhuurder. Mocht Verhuurder zich niet kunnen verenigen met de genoemde plannen dan heeft Huurder het recht deze overeenkomst kosteloos en zonder eventuele aansprakelijkheden te ontbinden.
2.4.
Partijen hebben aanvullende afspraken gemaakt ten aanzien van de opleververplichting van ABN AMRO aan het einde van de huurovereenkomst.
[gedaagde] vermeldt in zijn brief van 17 juli 2016 aan ABN AMRO daaromtrent onder meer dat hij op verzoek van de architect [K.] aanwezig is geweest op een bouwvergadering van 9 juni 2006, waarbij hem door ABN AMRO werd verzocht goedkeuring te geven aan onder meer de sloop van de in het pand aanwezige gemetselde tussenwanden en van de stucplafonds op de verdiepingen -1, 0 en 1 alsmede aan de verwijdering van de installaties. [gedaagde] vervolgt in zijn brief:

Mijnerzijds is bij deze vergadering het standpunt ingenomen dat ik voor de sloopwerkzaamheden toestemming verleen op twee voorwaarden, te weten:
dat bij einde van de huurovereenkomst de oude toestand wordt hersteld;
dat tijdens deze herstelwerkzaamheden de huurbetaling doorloopt.”
Op 18 juli 2006 heeft ABN AMRO in reactie hierop een mailbericht verzonden aan [gedaagde] met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“1) ABN Amro gaat akkoord met de afspraak dat bij einde van de huurovereenkomst desgewenst (op indicatie van de verhuurder) de oude toestand wordt hersteld door huurder,
2) ABN Amro gaat akkoord met de afspraak dat over het tijdvak dat nodig is om de oude toestand te herstellen, huurbetaling plaats vindt op het laatst geldende niveau.”
Op 19 juli 2016 heeft [gedaagde] een mailbericht verzonden aan ABN AMRO met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“Gaarne bevestig ik u dat ik geheel accoord ben met uw e-mail van 18 juli 2006 (…) De kwestie is thans naar genoegen geregeld.”
2.5.
ABN AMRO heeft het gehuurde aan haar wensen aangepast en in gebruik genomen.
2.6.
Partijen hebben op 13 mei 2016 voor akkoord getekend een Allonge 1 bij huurovereenkomst van 5 april met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
“2. (…) De huurovereenkomst duurt voort tot 31 maart 2022. Alle bepalingen van de huurovereenkomst zijn onverminderd van kracht. Dat geldt ook voor de afspraken ter zake van de weder oplevering van het gehuurde in de oorspronkelijke staat zoals bedoeld in de huurovereenkomst en de daarvan deel uitmakende mailwisseling van 19 juli 2006.”
2.7.
ABN AMRO heeft de huurovereenkomst per aangetekende brief van 26 maart 2018 opgezegd tegen 31 maart 2019. [gedaagde] heeft bij mailbericht van 6 april 2018 de huuropzegging per 31 maart 2019 bevestigd en aangegeven dat ABN AMRO het gehuurde per die datum dient op te leveren in de oorspronkelijke staat, waaronder het terugbrengen van gemetselde scheidingswanden, de (stuc)plafonds en parketvloeren.
2.8.
ABN AMRO beraamt de kosten van de in haar ogen in redelijkheid te verrichten werkzaamheden in het kader van haar opleverplicht op een bedrag van € 1.221.295,-. Ter zitting heeft [gedaagde] laten weten dat hij er bij nadere calculatie vanuit gaat dat de kosten van het herstel in oorspronkelijke staat een bedrag van circa € 4,3 miljoen zullen belopen.

3.De vordering en de grondslag daarvan

3.1.
ABN AMRO heeft - na wijziging van haar eis - gevorderd, bij wijze van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. te bepalen dat ABN AMRO uitsluitend gehouden is het gehuurde in de staat op te leveren waarin het gehuurde zich thans bevindt, met dien verstande dat ABN AMRO uitsluitend gehouden is om:
- de aanpassingen die in productie 23 niet geel zijn gemaakt uit te voeren; en
- de oorspronkelijke kamerindeling op de 1e, 2e en 3e verdieping van het gehuurde terug te brengen door middel van het plaatsen van metal stud tussenwanden, of een kwalitatief vergelijkbaar product, onder handhaving van alle plafonds, installaties en leidingen op die verdiepingen, een en anders zoals aangegeven op productie 16, 17 en 18;
II. [gedaagde] te veroordelen om de werkzaamheden en wijzigingen zoals die volgen uit het hiervoor sub 1 gevorderde te gehengen en gedogen, zolang een bodemrechter niet anders heeft bepaald;
subsidiair:
III. te bepalen dat ABN AMRO uitsluitend gehouden is het gehuurde in de staat op te leveren waarin het gehuurde zich thans bevindt, met dien verstande dat ABN AMRO wel gehouden is om de door de kantonrechter nader te bepalen punten uit productie 23 uit te voeren en daarbij tevens te bepalen of en zo ja op welke wijze en met welke uitvoering de oorspronkelijke kamerindeling op de 1e, 2e en 3e verdieping van het gehuurde moet worden teruggebracht; en
IV. [gedaagde] te veroordelen om de werkzaamheden en wijzigingen zoals die volgen uit het hiervoor sub 1 gevorderde te gehengen en gedogen, zolang een bodemrechter niet anders heeft bepaald
primair en subsidiair:
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Aan haar vordering heeft ABN AMRO - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De wijze waarop [gedaagde] de term ‘oorspronkelijke staat’ uitlegt is te strikt. Deze uitleg strookt immers niet met de (oorspronkelijke) bedoeling van partijen en is ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Op grond van de redelijkheidstoets die voortvloeit uit artikel 6:248 BW en/of 7:216 BW kan van ABN AMRO niet worden verlangd dat zij het gehuurde in de oorspronkelijk staat terugbrengt. Er is sprake van kapitaalvernietiging als ABN AMRO bepaalde door haar aangebrachte voorzieningen aan het gehuurde dient te verwijderen. De aanwezigheid van de vernieuwde klimaatinstallaties, zoals het klimaatplafonds, inductie-units en luchtbehandeling dragen juist bij aan de verhuurbaarheid van het pand. Daarnaast houdt [gedaagde] geen rekening met de normale slijtage door gebruik die is ontstaan aan bijvoorbeeld het verfwerk. De herstelkosten hiervan dienen voor rekening van [gedaagde] te komen. Nu [gedaagde] vasthoudt aan zijn standpunt dat het gehuurde teruggebracht dient te worden in de oorspronkelijke staat maakt hij misbruik van het recht dat hem als verhuurder toekomt. ABN AMRO heeft spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorzieningen.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vordering.
Samengevat betwist hij dat zijn beroep op zijn contractuele rechten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Partijen zijn duidelijk overeengekomen dat alle wijzigingen aan het gehuurde door ABN AMRO ongedaan gemaakt zouden worden en dat ABN AMRO het gehuurde in de oude toestand zou herstellen. Het verwijderen van een groot gedeelte van de gemetselde binnenmuren levert voor [gedaagde] geen objectieve verbetering van het gehuurde op. De indeling op basis van kantoortuinen strookt niet met het klassieke karakter van het pand dat [gedaagde] altijd voor ogen heeft gehad. Het is ook niet aan ABN AMRO om te bepalen op welke wijze de eigendom van [gedaagde] ingedeeld dient te worden. Niet valt in te zien op welke wijze [gedaagde] misbruik maakt van zijn recht door te verlangen dat de contractuele afspraken over de oplevering door ABN AMRO worden nagekomen.
Het betreft in het bijzonder het herstel van de binnenmuren. [gedaagde] heeft zich op dit punt ook bereidwillig opgesteld door eventueel akkoord te gaan met de plaatsing van metal stud wanden. Herstel van de binnenmuren vereist ook dat de installaties en de plafonds worden aangebracht en dat de luchtbehandeling weer per kamer regelbaar wordt.
[gedaagde] betwist daarnaast dat er sprake is van een spoedeisend belang. Het conflict ten aan zien van de reikwijdte van de opleververplichting is reeds gestart in 2016 en ABN AMRO had ook reeds toen een bodemprocedure kunnen starten. Dat ABN AMRO door de oplevering voor 1 april 2019 wellicht in tijdnood komt om het gehuurde in de oorspronkelijke staat terug te brengen is het gevolg van haar eigen handelswijze en maakt niet dat zij nu een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde, aldus [gedaagde].

5.De beoordeling

5.1.
Zoals ABN AMRO heeft aangevoerd zijn partijen in een impasse beland ten aanzien van de vraag naar de reikwijdte van de opleveringsplicht door ABN AMRO. De huur is tegen 1 april 2019 opgezegd, zodat ABN AMRO op relatief korte termijn een aanvang zal dienen te maken met de noodzakelijke geachte werkzaamheden teneinde te voorkomen dat zij na 1 april 2019 nog de (forse) huurprijs verschuldigd is. Immers, ABN AMRO is gehouden tot doorbetaling tot het moment dat het gehuurde in oorspronkelijke staat is opgeleverd. De kantonrechter acht hiermee de spoedeisendheid van de gevraagde voorzieningen gegeven. Dat ABN AMRO zelf het initiatief heeft genomen tot beëindiging van de huurovereenkomst per 1 april 2019 doet naar het oordeel van de kantonrechter niet aan de spoedeisendheid af. ABN AMRO is aldus ontvankelijk in haar vordering.
5.2.
In deze procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten zonder nader onderzoek naar die feiten, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat, vooruitlopend daarop, gelet op de wederzijdse belangen, toewijzing van de vordering reeds nu gerechtvaardigd is. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
5.3.
ABN AMRO verzoekt in deze kort geding procedure om een (voorlopig) oordeel te geven over de reikwijdte van haar verplichting om het gehuurde in de oorspronkelijke staat aan [gedaagde] op te leveren. Zij verwijst daarbij naar het in opdracht van [gedaagde] opgestelde rapport van IGG Bouweconomie van april 2018 ‘Herstel oorspronkelijke toestand - DO-begroting’ en vordert de kantonrechter te bepalen dat zij in het kader van haar opleveringsplicht uitsluitend gehouden is tot het uitvoeren van de werkzaamheden die zij in het als productie 23 overgelegde rapport niet geel heeft gearceerd. In de visie van ABN AMRO kan zij in redelijkheid niet worden gehouden tot het gehele scala aan werkzaamheden zoals [gedaagde] voorstaat.
5.4.
Uitgangspunt is dat [gedaagde] op basis van de huurovereenkomst en de later tussen partijen gemaakte afspraken ongeclausuleerd recht heeft op oplevering van het gehuurde door ABN AMRO in de oorspronkelijke staat per 1 april 2019, zijnde de datum waartegen ABN AMRO de huurovereenkomst heeft opgezegd. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
Partijen hebben in aanvulling op het bepaalde in de huurovereenkomst in de correspondentie van 17, 18 en 19 juli 2006 (weergegeven in ro. 2.4) overeengekomen dat bij het einde van de huurovereenkomst het gehuurde op indicatie van de verhuurder in oorspronkelijke staat dient te worden opgeleverd. Deze afspraak is vervolgens nogmaals tussen partijen bevestigd in de bij de huurovereenkomst behorende Alonge 1, als door partijen voor akkoord getekend op 13 mei 2016. Als onweersproken staat tussen partijen vast dat [gedaagde] heeft aangegeven dat ABN AMRO het gehuurde in de oorspronkelijke staat aan hem dient op te leveren, zodat sprake is van de hiervoor genoemde indicatie.
5.5.
De bevoegdheid van [gedaagde] om van ABN AMRO herstel van het gehuurde in de oorspronkelijke staat te verlangen kent slechts zijn begrenzing daar waar het onverkort en onbegrensd vasthouden aan deze bepaling onder de gegeven omstandigheden tot een dermate onrechtvaardige uitkomst zou leiden dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht moet worden (artikel 6:248 lid 2 BW). Het antwoord op de vraag of de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op een contractueel beding in de weg staan, hangt af van een tal van omstandigheden, zoals de aard en de verdere inhoud van de overeenkomst waarin het beding voorkomt, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, de wijze waarop het beding tot stand is gekomen en de mate waarin de wederpartij zich de strekking van het beding bewust is geweest.
ABN AMRO doet tevens een beroep op artikel 3:13 BW, te weten de misbruik van bevoegdheid door [gedaagde]. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, is er geen grond om aan te nemen dat de in dit artikel bedoelde uitzonderlijke situaties zich hier voordoen, zodat de kantonrechter het beroep hierop verwerpt. ABN AMRO beroept zicht voorts op artikel 7:216 BW, welk artikel een regeling omvat van het wegbreekrecht en de wegneemverplichting van de huurder. Zoals zij zelf ook aangeeft is artikel 7:216 BW echter van regelend recht en zijn partijen anders overeengekomen, zodat het beroep op (de wetsgeschiedenis van) dit artikel evenmin opgaat.
Ter beoordeling ligt derhalve voor of ABN AMRO kan volstaan met een gedeeltelijk herstel van het gehuurde in de oorspronkelijke staat omdat - spiegelbeeldig - het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als [gedaagde] verlangt dat het gehuurde (in ieder geval in overwegende mate) in oorspronkelijke staat wordt hersteld.
5.6.
In opdracht van [gedaagde] is in 1983 onder begeleiding van een architect de onderhavige klassieke kantoorvilla gebouwd aan de statige [straatnaam]. De kantoorvilla had afzonderlijke kamers met (grotendeels) gestucte wanden en een per kamer regelbare klimaatvoorziening. In een deel van de (met name grotere) vertrekken lag parket en waren er gestucte plafonds. Dat het gehuurde bij aanvang van de huurovereenkomst een klassieke uitstraling had staat tussen partijen ook niet ter discussie.
ABN AMRO heeft er vervolgens bij de aanvang van de huur in 2006 in het kader van haar bedrijfsvoering voor gekozen om de klassieke inrichting aan te passen aan haar huisstijl en om op de 1ste, 2de en 3e verdieping zogenaamde kantoortuinen te realiseren, waarbij de bestaande tussenwanden werden verwijderd en systeemplafonds met een geïntegreerde klimaatinstallatie werden aangebracht.
[gedaagde] heeft hiervoor in 2006 toestemming verleend, zij het onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het gehuurde na afloop van de huur weer in de oorspronkelijke staat zou worden teruggebracht, daarbij onder meer en expliciet doelend op de originele tussenwanden en de plafonds (zie ro. 2.4.). Partijen hebben deze afspraak in 2016 nogmaals bevestigd door het ondertekenen van een Allonge 1 bij de huurovereenkomst.
Dat [gedaagde] ook thans nog herstel van het gehuurde in oorspronkelijke staat verlangd kan dus voor ABN AMRO bepaald niet als een verrassing komen. Tevens weegt de kantonrechter in haar voorlopig oordeel mee dat ABN AMRO een zogenaamde grote speler is met een eigen onroerend afdeling en een juridische afdeling, een partij derhalve die zeer wel in staat moet worden geacht de (financiële) consequenties te kunnen overzien van de door haar ter zake met [gedaagde] gemaakte afspraken.
5.7.
Partijen zijn het er over eens dat de grootste kostenpost wordt gevormd door het vervangen van de door ABN AMRO geplaatste systeemplafonds op de verdiepingen, met name omdat in die plafonds ook de kostbare klimaat- en luchtbehandelingsinstallatie is verwerkt. Dit betekent dat bij herstel in de oorspronkelijke staat niet alleen de plafonds moeten worden vervangen maar ook de huidige (nieuw aangebrachte) klimaatvoorziening verwijderd moet worden en opnieuw zal moeten worden aangebracht.
De kantonrechter heeft de situatie ter plaatse bekeken. Het systeemplafond heeft relatief brede bandrasters. Bij het terugbrengen van afzonderlijke kamers zal in elke kamer een bandraster over het midden van het plafond lopen, zo heeft de bij de bezichtiging aanwezige architect [K.] ter plaatse aangewezen. Tevens zijn er grote lichtbakken en brede ventilatieroosters met uitsparingen aan weerszijden in het plafond verwerkt en komt een deel van de elektra door een verticale buis uit het plafond. Dat buizensysteem zou volgens de architect op relatief eenvoudige wijze kunnen worden aangepast, maar dit geldt volgens de architect (en ABN AMRO sluit zich daar bij aan) niet voor de overige aspecten.
Al met al acht de kantonrechter het standpunt van [gedaagde] dat de huidige systeemplafonds niet passend zijn bij de klassieke uitstraling van de kantoorvilla en derhalve dienen te worden vervangen niet onbegrijpelijk, laat staan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat dit grote financiële consequenties heeft voor ABN AMRO doet aan dit (voorlopige) oordeel niet af. ABN AMRO heeft er immers indertijd zelf voor gekozen de plafonds te vervangen voor een plafond met een geïntegreerd klimaatsysteem passend bij een kantoortuin, in de wetenschap dat [gedaagde] bij einde van de huur van haar zou kunnen verlangen dat zij deze weer diende te verwijderen. Dit betekent dat de gevraagde voorziening ter zake de plafonds en voorts alle daarmee samenhangende werkzaamheden aan de installaties, zal worden afgewezen.
5.8.
ABN AMRO vraagt tevens om een (voorlopig) oordeel over het al dan niet moeten uitvoeren van een groot scala aan andere werkzaamheden (geel gearceerd in voornoemd rapport van IGG Bouweconomie van april 2018) en voorts - subsidiair - om te bepalen op welke wijze en met welke uitvoering de oorspronkelijke kamerindeling moet worden teruggebracht.
De kantonrechter acht zich onvoldoende geïnformeerd om in dit stadium over al deze losse punten een (voorlopig) oordeel te geven. Daarbij zij overigens opgemerkt dat partijen op tal van punten inmiddels wel overeenstemming hebben bereikt (zoals het terugbrengen van de (parket)vloeren, het in beginsel handhaven van de pantry’s, het terugbrengen van een kamer op de begane grond, het handhaven van een veiligheidsrooster boven het hoofdtrappenhuis etc.) zodat ABN AMRO ter zake geen belang heeft bij een voorlopige voorziening.
Partijen zijn het er inmiddels tevens over eens dat de tussenwanden dienen te worden teruggebracht en dat er een per kamer regelbare klimaatvoorziening dient te komen. [gedaagde] heeft ter zitting aangegeven dat hij niet per definitie afwijzend staat tegenover het voorstel van ABN AMRO om metal stud wanden aan te brengen in plaats van gemetselde wanden, mits deze van deugdelijke kwaliteit zijn en deze wanden tot aan het oorspronkelijke plafond reiken. Dit laatste betekent dat thans geen beslissing kan worden genomen over de (uitvoerings)wijze van de te plaatsen tussenwanden zoals door ABN AMRO subsidiair gevorderd, aangezien ook deze post is terug te voeren op de vraag of de huidige systeemplafonds gehandhaafd kunnen blijven. Zoals hiervoor reeds overwogen acht de kantonrechter het voorshands niet onredelijk dat [gedaagde] vasthoudt aan de verwijdering van deze plafonds.
5.9.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van ABN AMRO afgewezen.
5.10.
ABN AMRO wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding,
wijst de vordering af;
veroordeelt ABN AMRO in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32107