In deze zaak heeft ABN AMRO N.V. een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, met als doel te bepalen dat zij slechts gehouden is het gehuurde in de staat op te leveren waarin het zich thans bevindt. De huurovereenkomst voor de kantoorvilla, die sinds 1 april 2006 door ABN AMRO wordt gehuurd, loopt tot 31 maart 2019. ABN AMRO heeft de huurovereenkomst opgezegd en is van mening dat de eisen van de gedaagde om het pand in de oorspronkelijke staat terug te brengen, onredelijk zijn. De gedaagde daarentegen stelt dat ABN AMRO contractueel verplicht is om het pand in de oorspronkelijke staat op te leveren, zoals eerder overeengekomen in de huurovereenkomst en aanvullende afspraken. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de afspraken die in 2006 zijn gemaakt over de oplevering en de wijzigingen die ABN AMRO in het pand heeft aangebracht. De rechter oordeelt dat de gedaagde recht heeft op oplevering in de oorspronkelijke staat en dat de vordering van ABN AMRO om slechts gedeeltelijk te herstellen, niet kan worden toegewezen. De kantonrechter wijst de vordering van ABN AMRO af en veroordeelt haar in de proceskosten.