In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan op het verzoek van de moeder tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor haar kinderen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 9 augustus 2018, maar de gecertificeerde instelling (GI) had geen nieuw verzoek tot verlenging ingediend. De moeder, die zich zorgen maakte over de thuissituatie en de gezondheid van de kinderen, stelde dat er nog steeds gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig waren. De GI daarentegen stelde dat de kinderen goed functioneerden en dat er geen noodzaak meer was voor ondertoezichtstelling. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling per 9 augustus 2018 was geëindigd en dat een verlenging van een niet meer bestaande ondertoezichtstelling niet mogelijk was. Bovendien was de moeder niet ontvankelijk in een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling, omdat niet was vastgesteld dat de Raad voor de Kinderbescherming geen nieuw verzoek zou indienen. De kinderrechter concludeerde dat de angst van de moeder voor toekomstige problemen onvoldoende grond vormde voor verlenging van de ondertoezichtstelling, vooral omdat de kinderen duidelijk hadden aangegeven geen contact meer met hun moeder te willen. De kinderrechter wees het verzoek van de moeder af en verklaarde haar voor het overige niet ontvankelijk.