ECLI:NL:RBROT:2018:7717

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
18_1400
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bezwaar tegen te late aanvraag bijstand voor zelfstandigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een veelprocedeerder en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Het primaire besluit tot afwijzing was genomen op 7 november 2014, maar het bezwaar werd pas op 16 november 2017 ingediend, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring door verweerder. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaar, die zes weken bedraagt volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), was overschreden. De termijn begon op 8 november 2014 en eindigde op 19 december 2014. De rechtbank concludeerde dat eiseres in verzuim was en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, ondanks haar argument dat zij pas in oktober en november 2017 op de hoogte was van de reden voor de afwijzing. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/1400
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2018 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 7 november 2014 verzoeksters aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004) afgewezen.
Bij brief van 16 november 2017, ontvangen door verweerder op 17 november 2017, heeft eiseres tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij besluit van 24 januari 2018 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat niet binnen de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bezwaar is gemaakt en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
2. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, in dit geval dus op 8 november 2014. Dit betekent dat de termijn eindigde op 19 december 2014. Nu het bezwaarschrift bij verweerder is ontvangen op 17 november 2017, is het bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn van zes weken ingediend.
3. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres de termijn heeft overschreden en verenigt zich met het oordeel van verweerder dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest. Dat eiseres eerst door de inzage en afgifte van stukken in oktober en november 2017 is gebleken wat de reden is voor afwijzing van de aanvraag van eiseres – volgens eiseres omdat sommige stukken van de aanvraag onleesbaar waren - kan niet als een omstandigheid worden aangemerkt die het overschrijden van de bezwaartermijn rechtvaardigt. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dan ook geen sprake.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep kennelijk ongegrond is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van
A. Krecke-Mangroe, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 17 september 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.