In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Medrepair en [plaatsnaam]. Medrepair, een containeropslagbedrijf, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [plaatsnaam], die sinds 2009 in dienst was, vanwege ernstig verwijtbaar handelen. Dit verzoek volgde op de aanhouding van [plaatsnaam] door het HARC-team in verband met een cocaïnezaak, waarbij hij verdacht werd van betrokkenheid bij drugshandel. Medrepair had het loon van [plaatsnaam] stopgezet na zijn aanhouding en weigerde hem weer aan te nemen zonder openheid van zaken over de strafzaak.
De procedure begon met een verzoekschrift van Medrepair, dat op 30 augustus 2018 mondeling werd behandeld. De kantonrechter oordeelde dat er geen opzegverbod was en dat Medrepair een redelijke grond had voor ontbinding op basis van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, omdat [plaatsnaam] zonder redelijke grond informatie over zijn strafzaak had achtergehouden. De kantonrechter concludeerde dat dit nalaten van [plaatsnaam] als verwijtbaar handelen kon worden gekwalificeerd, waardoor Medrepair niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten.
De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 november 2018, en [plaatsnaam] werd een transitievergoeding van € 12.354,84 bruto toegekend, aangezien hij meer dan 24 maanden in dienst was geweest. De kantonrechter oordeelde dat er geen termen waren om de proceskosten te vergoeden en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.