ECLI:NL:RBROT:2018:7590

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
6764375 CV EXPL 18-1730
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking na verbreken relatie met betrekking tot betaalde huurtermijn, voorgeschoten waarborgsom en kosten aanschaf hond, beroep op verrekening

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, gaat het om een geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Smeekes, vordert een bedrag van € 1.345,75 van de gedaagde, vertegenwoordigd door dhr. Y.R. Bakema, op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De eiser heeft de huur voor oktober 2017 voldaan, terwijl hij per 1 oktober 2017 niet meer als huurder geregistreerd stond. Daarnaast heeft hij kosten gemaakt voor de aanschaf van een hond, waarvan de gedaagde de helft zou moeten vergoeden. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij recht heeft op verrekening van kosten die hij heeft gemaakt voor het herstellen van de woning en een boete die door de verhuurder op de borg is ingehouden.

De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde de helft van de borg en de huur voor oktober 2017 moet terugbetalen aan de eiser, maar dat de vordering met betrekking tot de hond wordt afgewezen. De rechter stelt vast dat de gedaagde erkent dat hij de helft van de borg moet terugbetalen, maar dat zijn beroep op verrekening niet kan worden gehonoreerd omdat hij geen bewijs heeft geleverd van de gemaakte kosten. De kantonrechter wijst de vordering van de eiser voor het grootste deel toe, maar compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 30 augustus 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 6764375 CV EXPL 18-1730
uitspraak: 30 augustus 2018

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Smeekes,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde,
gemachtigde: dhr. Y.R. Bakema.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde] .

Verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het exploot van dagvaarding van 21 maart 2018, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het vonnis van deze rechtbank van 7 juni 2018 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
de brief van mr. Smeekes van 10 juli 2018, met producties;
de aantekening dat de comparitie van partijen op 18 juli 2018 is gehouden.

Omschrijving van het geschil

1. De feiten

1.1
[eiser] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. Gedurende deze relatie woonden zij samen aan het adres [straat- en plaatsnaam] (hierna: de woning). [eiser] en [gedaagde] hebben destijds ieder de helft van de borg ad € 795,- voldaan.
1.2
[eiser] is op 29 september 2017 vertrokken uit de woning en per 1 oktober 2017 geen huurder meer van de woning.
1.3
[eiser] heeft de huurtermijn over de maand oktober 2017 ad € 795,- voldaan. [gedaagde] heeft de helft hiervan, zijnde € 397,50, betaald aan [eiser] .
1.4
[eiser] heeft destijds de aankoopsom ad € 771,50 van de hond genaamd [de hond] voldaan.
2. De vordering, de grondslag en het verweer
2.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 1.345,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
25 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
[eiser] legt ongerechtvaardigde verrijking aan de vordering ten grondslag. Naast een bedrag van € 1.166,50 (€ 397,50 helft borg + € 397,50 helft huur oktober 2017 + € 371,50 restant aanschafkosten [de hond] ) aan hoofdsom vordert hij een bedrag van € 179,25 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.3
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan. De door hem verschuldigde helft van de borg dient te worden verrekend met de tijd en kosten die [gedaagde] heeft moeten besteden c.q. maken inzake het herstellen van de woning in de originele staat bij de oplevering daarvan. Daarnaast is door de verhuurder een bedrag van
€ 100,- ingehouden op de borg in verband met een boete. De door [gedaagde] verschuldigde helft over de huur van oktober 2017 is verrekend met de huurtermijn van augustus 2017 die [gedaagde] in zijn geheel heeft voldaan. [de hond] was een verjaardagscadeau voor [gedaagde] zodat hij niet gehouden is [eiser] daarvoor te betalen. Ten onrechte heeft [eiser] een bedrag van
€ 400,- op deze vermeende kosten in mindering gebracht nu die betaling van [gedaagde] zag op de helft van de huur van augustus 2017.

Beoordeling van het geschil

3.1
De wet bepaalt dat degene die ongerechtvaardigd verrijkt is, verplicht is de schade van de ander te vergoeden voor zover dit redelijk is.
Borg
3.2
[gedaagde] erkent dat hij de helft van de borg dient terug te betalen aan [eiser] zodat dit onderdeel van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. [gedaagde] heeft echter een beroep gedaan op verrekening met het bedrag dat hij aan (omgerekend aan) arbeid en materiaal heeft moeten voldoen om de woning in originele staat te kunnen opleveren en een boete van € 100,- die volgens hem om die reden op de borg in mindering is gebracht door de verhuurder.
Om tot een geslaagd beroep op verrekening te komen, moet er sprake zijn van een tegenvordering die op eenvoudige wijze vast te stellen is. Door [eiser] is betwist dat [gedaagde] de woning in originele staat heeft opgeleverd zodat er geen kosten gemaakt zijn en dat om die reden de verhuurder een bedrag van € 100,- op de borg in mindering heeft gebracht. Er valt dus niets te verrekenen, aldus [eiser] . De gegrondheid van het verrekeningsverweer kan dan ook niet eenvoudig worden vastgesteld, zeker nu er door [gedaagde] geen onderbouwing van zijn verweer is overgelegd, zodat dit beroep op verrekening zal worden gepasseerd.
Ten overvloede wordt overwogen dat [gedaagde] per 1 oktober 2017 de enige huurder van de woning was. Hij is daarmee in zijn eentje verantwoordelijk geworden voor de oplevering van de woning op een later gelegen tijdstip. Als er volgens hem kosten gemaakt diende te worden om de woning in originele staat op te kunnen leveren, had hij daarover met [eiser] afspraken moeten maken op het moment dat [eiser] werd uitgeschreven als huurder. Een bedrag van € 397,50 zal dan ook worden toegewezen.
Huur oktober 2017
3.3
[gedaagde] erkent dat hij de helft van de huurtermijn van oktober 2017 dient terug te betalen aan [eiser] dus in zoverre komt ook dit onderdeel van de vordering voor toewijzing in aanmerking. [gedaagde] heeft ook hier een beroep gedaan op verrekening met het bedrag ad
€ 800,- dat hij aan [eiser] heeft voldaan voor de huur augustus 2017. Kennelijk wordt door [gedaagde] hiermee bedoeld dat hij voor de huur van augustus slechts de helft verschuldigd was zodat hij een bedrag van € 400,- teveel heeft voldaan welk bedrag verrekend dient te worden met de hier gevorderde helft over oktober 2017.
Door [eiser] wordt erkend een bedrag van € 800,- te hebben ontvangen van [gedaagde] , maar volgens hem ziet de ene helft ad € 400,- op de huurtermijn van augustus en de andere helft ad € 400,- op de aanschafkosten voor de hond [de hond] .
In dit geval had het op de weg van [eiser] gelegen om te onderbouwen op grond waarvan hij het bedrag van € 800,- mocht verrekenen op de manier waarop hij dat heeft gedaan. Nu hij dit heeft nagelaten en ook anderszins niet is gebleken dat de verrekening op iets anders ziet dan huurtermijnen, slaagt het verrekeningsverweer van [gedaagde] . Dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
De hond [de hond]
3.4
Ter zitting is door [eiser] gesteld dat [gedaagde] niet van hem maar hij van [gedaagde] [de hond] als verjaardagscadeau heeft gekregen. Omdat [gedaagde] op dat moment echter krap bij kas zat, heeft hij de kosten van de aanschaf van [de hond] voorgeschoten. Over de manier waarop terugbetaald zou worden, is geen afspraak gemaakt. [eiser] is na zijn vertrek uit de woning op kamers gaan wonen waar hij geen plek heeft voor [de hond] zodat hij [de hond] bij [gedaagde] heeft gelaten, aldus [eiser] .
Of [eiser] nu [de hond] heeft gekocht voor [gedaagde] of voor zichzelf is van ondergeschikt belang. Op initiatief van [eiser] is [de hond] bij [gedaagde] achtergelaten zonder dat partijen afspraken hebben gemaakt over een eventuele vergoeding door [gedaagde] in de door [eiser] voor de aanschaf van [de hond] gemaakte kosten. Zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - valt niet in te zien hoe de verrijking van [gedaagde] door de eigen keuze van [eiser] [de hond] bij [gedaagde] te laten ongerechtvaardigd is. Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook eveneens afgewezen.
Overig
3.5
De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken en op de wet gegrond eveneens worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
3.6
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat in de aanmaning van 10 november 2017 aan [gedaagde] een betalingstermijn van
14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
3.7
Nu beide partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 397,50, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 november 2017 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745