ECLI:NL:RBROT:2018:7558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
5067168 CV EXPL 16-20434
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bedrijfsruimte na betalingsachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Castor Weena 200 B.V. (eiseres) en Toku-E EU B.V. (gedaagde) over een huurovereenkomst. Castor Weena heeft Toku-E een bedrijfsruimte verhuurd, maar heeft een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat Toku-E in gebreke is gebleven met de betaling van de huur. De procedure is gestart met een dagvaarding op 4 mei 2016, waarna partijen een schikking hebben bereikt, maar Toku-E heeft zich niet aan de betalingsregeling gehouden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Toku-E een huurachterstand heeft van € 81.551,51, naast vervallen boeterente en buitengerechtelijke kosten. Castor Weena heeft haar vordering in de loop van de procedure gewijzigd en verlaagd, maar Toku-E heeft de volledige boeterente betwist en verzocht om matiging. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst tussen partijen niet de door Castor Weena gewenste uitleg ondersteunt en dat Toku-E niet in staat was om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter Toku-E veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de overeengekomen boeterente, maar heeft de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten afgewezen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. I.K. Rapmund.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 5067168 \ CV EXPL 16-20434
Uitspraak: 14 september 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CASTOR WEENA 200 B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 4 mei 2016,
gemachtigde: mr. B.J. Groenhuijzen te Rosmalen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOKU-E EU B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.Ph. Robbers te Amsterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Castor Weena” en “Toku-E”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de brief van 5 december 2016 van de gemachtigde van Castor Weena, waarin deze mede namens Toku-E verzoekt de procedure door te halen vanwege het bereiken van een schikking;
 de griffiersbrief van 22 december 2016, waarmee aan partijen werd bevestigd dat de zaak overeenkomstig hun verzoek werd doorgehaald;
 de brief van 21 december 2017 van de gemachtigde van Castor Weena, waarin deze verzoekt de zaak weer op de rol te plaatsen wegens het niet-nakomen van de tussen partijen getroffen regeling;
 de conclusie van antwoord, met productie;
 de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis, met productie;
 de conclusie van dupliek.
1.2
De datum van deze uitspraak is door de kantonrechter nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel uit de overgelegde stukken blijken en anderzijds zijn erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:
2.1
Castor Weena heeft met ingang van 1 oktober 2012 voor een initiële duur van vijf jaar aan Toku-E verhuurd de bedrijfsruimte gelegen op de elfde verdieping van Toren A in kantoorgebouw ‘Weena 200’ te Rotterdam, gelegen aan het Weena 340 te Rotterdam (hierna: ‘het gehuurde’), tegen een aanvangshuurprijs van € 26.229,76 per kwartaal inclusief een voorschot wegens bijkomende leveringen en diensten, elektra en omzetbelasting.
2.2
In de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden komen onder meer de volgende bepalingen voor:
“(….)
17.1
In alle gevallen waarin verhuurder een sommatie, een ingebrekestelling of een exploot aan huurder doet uitbrengen, of in geval van procedures tegen huurder om deze tot nakoming van de huurovereenkomst of tot ontruiming te dwingen, is huurder verplicht alle daarvoor gemaakte kosten, zowel in als buiten rechte – met uitzondering van de ingevolge een definitieve rechterlijke beslissing door verhuurder te betalen proceskosten – aan verhuurder te voldoen.
De gemaakte kosten worden tussen partijen bij voorbaat vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het gebruikelijke tarief dat door gerechtsdeurwaarders wordt gehanteerd,
17.2
Huurder is in verzuim door het enkele verloop van een bepaalde termijn.
(…)
18.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.
(…)”.
2.3
Nadat Castor Weena de onderhavige procedure aanhangig had gemaakt, hebben partijen de volgende vaststellingsovereenkomst gesloten, waarop de zaak op eenparig verzoek van partijen (zie hierboven 1.1) werd doorgehaald:
“(…)
(…)”.

3.Het geschil

3.1
Castor Weena heeft bij dagvaarding gevorderd de onder 2.1 bedoelde huurovereenkomst te ontbinden en Toku-E tot veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de door Castor Weena genoemde bedragen aan huurachterstand, vervallen (boete)rente, buitengerechtelijke kosten en schadevergoeding alsook tot betaling van de overeengekomen (boete)rente over de openstaande bedragen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Toku-E in de kosten van de procedure.
3.2
Aan die vordering heeft Castor Weena -samengevat weergegeven- ten grondslag gelegd dat Toku-E ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met tijdige en volledige betaling van hetgeen zij ingevolge voormelde huurovereenkomst aan Castor Weena verschuldigd is geworden. Het betreft € 81.551,51 aan huurachterstand berekend tot en met het tweede kwartaal van 2016, € 13.190,58 aan vervallen boeterente (2% per maand, zie 2.2) en € 14.211,31 ter zake van buitengerechtelijke kosten (15%). Gezien de ernst van de tekortkoming dient de huurovereenkomst volgens Castor Weena te worden ontbonden en dient Toku-E tot ontruiming van het gehuurde te worden veroordeeld.
3.3
Bij repliek heeft Castor Weena de vordering gewijzigd en verminderd, in die zin dat zij thans (nog) vordert Toku-E te veroordelen aan haar te betalen € 126.128,38, opgebouwd uit een bedrag van € 64.568,- aan huurachterstand berekend tot en met het derde kwartaal van 2017, € 47.349,07 aan boeterente berekend tot en met april 2018 en voorts € 14.211,31 aan buitengerechtelijke kosten.
3.4
Toku-E heeft gemotiveerd betwist dat Castor Weena aanspraak kan maken op de volledige boeterente en heeft ook uiteengezet dat en waarom toewijzing daarvan onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, reden waarom zij heeft verzocht die boeterente te matigen. Voorts heeft Toku-E zich op het standpunt gesteld dat het door Castor Weena gevorderde bedrag ter zake van buitengerechtelijke kosten buitenproportioneel hoog en niet redelijk is.
3.5
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, wordt, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, hierna bij de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

4.1
Vaststaat dat Toku-E de tussen partijen getroffen betalingsregeling (zie hierboven) niet correct is nagekomen, volgens Toku-E niet omdat zij dat niet wilde, maar omdat zij dat, wegens haar financiële omstandigheden, niet kon, hetgeen uiteraard tot haar risicosfeer behoort.
4.2
Partijen worden verdeeld gehouden door (het antwoord op) de vraag welke gevolgen dit niet-nakomen heeft, meer bepaald voor wat betreft de boeterente. Castor Weena heeft zich ter zake op het standpunt gesteld dat, gezien artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst, Toku-E die boeterente thans weer vanaf 2015 (zoals door haar bij dagvaarding gevorderd was) is verschuldigd terwijl Toku-E onder verwijzing naar de inhoud van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst heeft betoogd dat zij die boeterente eerst verschuldigd is vanaf de (dag na de) vervaldata van de door haar gemiste termijnen als opgenomen in de vaststellingsovereenkomst.
4.3
De kantonrechter stelt voorop dat de vraag hoe de rechtsverhouding tussen partijen moet worden geduid of uitgelegd, op grond van de zogeheten Haviltex-norm niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de schriftelijke weergave van de afspraken in de vaststellingsovereenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het (namelijk) aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Daarbij spelen alle omstandigheden van het geval een rol. Indien, zoals hier, sprake is van een vaststellingsovereenkomst die is gesloten tussen professioneel opererende partijen waarbij deze zich hebben bediend van juridisch advies, terwijl de vaststellingsovereenkomst ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen van partijen nauwkeurig vast te leggen, komt bij de uitleg daarvan aan de tekst van de overeenkomst groot gewicht toe.
4.4
Gegeven dat kader wordt overwogen dat, sec afgaande op de tekst van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, deze voor wat betreft de financiële verplichtingen van Toku-E naar het oordeel van de kantonrechter aldus moet worden verstaan dat:
  • partijen de vordering van Castor Weena, inclusief de huurachterstand berekend tot en met het derde kwartaal van 2016, de buitengerechtelijke kosten en de aan de zijde van Castor Weena gevallen proceskosten, onderling hebben vastgesteld op een bedrag van € 78.850,92, waarbij Castor Weena Toku-E de boeterente heeft kwijtgescholden (artikel 7),
  • partijen zijn overeengekomen dat Toku-E voornoemd bedrag, naast de lopende huur, aan Castor Weena diende te betalen in zes gelijke termijnen van € 13.141,82 elk, telkens op de 30e dag van iedere maand, voor het eerst op 30 november 2016 (artikelen 8 en 9),
  • indien Toku-E één of meer van deze aflostermijnen of huurtermijnen niet tijdig zou betalen, zij over die termijnen de contractuele boeterente van 2% per maand zou zijn verschuldigd (artikel 10), en
  • in dat geval ‘de vordering’, waaronder te verstaan het bedrag van € 78.850,92 minus met de daarop eventueel gedane aflossingen, direct (dus zonder ingebrekestelling) en geheel opeisbaar zou zijn.
4.5
De betekenis die Castor Weena aan artikel 12 van de vaststellingsovereenkomst toekent, namelijk dat Toku-E ingeval niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst de boeterente weer vanaf 2015 verschuldigd is, volgt dan ook niet uit de tekst daarvan.
4.6
Castor Weena, op wie hier de stelplicht en bewijslast rust van de door haar voorgestane uitleg dat ingeval van niet-nakoming van de vaststellingsovereenkomst door Toku-E, zij weer de bij dagvaarding gevorderde boeterente vanaf 2015 (en buitengerechtelijke kosten) zou zijn verschuldigd, heeft, in het licht van de tekst van de vaststellingsovereenkomst bezien, geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan, indien deze vast zouden staan, geconcludeerd kan worden dat dit is wat partijen werkelijk hebben afgesproken en hebben beoogd vast te leggen in deze vaststellingsovereenkomst. Daarbij dient ook bedacht te worden dat deze regeling is getroffen tussen twee professionele partijen gedurende een (deze) gerechtelijke procedure, in het kader waarvan zij beide werden en worden bijgestaan door een professionele gemachtigde. Het door Castor Weena betrokken standpunt dat de vaststellingsovereenkomst moet worden uitgelegd in de door haar bedoelde zin, als hiervoor omschreven, wordt dan ook, als onvoldoende onderbouwd, verworpen.
4.7
Niet in geschil is voorts dat Toku-E de volgende aflos-/huurtermijnen (nog) niet heeft betaald, tezamen een bedrag van € 67.610,64, dat hierna dan ook wordt toegewezen:
een bedrag van € 27.234,41 dat uiterlijk op 1 april 2017 betaald had moeten zijn,
een bedrag van € 13.141,82 dat uiterlijk op 30 april 2017 betaald had moeten zijn, en
een bedrag van € 27.234,41 dat uiterlijk op 1 juli 2017 betaald had moeten zijn.
4.8
Gezien artikel 10 van de vaststellingsovereenkomst heeft Castor Weena ook recht op de overeengekomen boeterente van 2% per maand over die bedragen, vanaf het moment waarop Toku-E ter zake jegens Castor Weena in verzuim is komen te verkeren, derhalve vanaf, respectievelijk, 2 april 2017, 1 mei 2017 en 2 juli 2017.
4.9
Toku-E heeft verzocht die rente te matigen nu een rentepercentage van 2% per maand buitenproportioneel hoog is terwijl zij genoemde termijnen ook niet heeft ‘gemist’ uit betalingsonwil maar uit betalingsonmacht.
4.1
Vooropgesteld wordt dat voor een geslaagd beroep op matiging op de voet van artikel 6:94 lid 1 BW vereist is dat de billijkheid matiging van een bedongen boete door de rechter klaarblijkelijk eist. Deze maatstaf brengt mee dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Gegeven dat kader wordt overwogen dat het hier een niet ongebruikelijk beding in een contractuele huurrelatie tussen twee professionele partijen betreft, dat nog is bevestigd in de -na inmenging van de professionele gemachtigden van partijen- gesloten vaststellingsovereenkomst, welk beding een (financiële) prikkel (boete) behelst voor de huurder de door hem uit hoofde van de huurovereenkomst c.q. de vaststellingsovereenkomst verschuldigde bedragen telkens tijdig en volledig te betalen, waarbij Castor Weena de boeterente bovendien heeft kwijtgescholden indien Toku-E de tussen partijen vastgestelde aflos- en huurtermijnen telkens tijdig en volledig zou voldoen.
4.11
Geoordeeld wordt dat Toku-E, gegeven dat dat kader en tegen die achtergrond bezien, geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die, indien deze vast zouden staan, de conclusie wettigen dat, aan de hand van voormelde maatstaf, hier matiging geïndiceerd is. De enkele (met niets onderbouwde) omstandigheid dat haar financiële situatie aan tijdige en volledige nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst in de weg stond, is daarvoor ontoereikend. Het door Toku-E gedane beroep op matiging wordt dan ook verworpen en de door Castor Weena gevorderde boeterente over de ‘gemiste’ termijnen wordt toegewezen, als hierna gemeld.
4.12
Uit artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst blijkt voorts dat in het genoemde bedrag van € 78.850,92 de Castor Weena toekomende buitengerechtelijke kosten reeds werd verdisconteerd. Er bestaat dan ook geen aanleiding (meer) Toku-E daarenboven te veroordelen enig bedrag aan buitengerechtelijke kosten aan Castor Weena te vergoeden.
4.13
Ditzelfde geldt voor de door Toku-E aan Castor Weena te vergoeden proceskosten. Ook daarin werd in artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst immers reeds voorzien. Eén en ander geeft de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden aanleiding de (overige) kosten van de procedure te compenseren zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
 veroordeelt Toku-E om aan Castor Weena te betalen:
a. een bedrag van € 27.234,41, vermeerderd met de overeengekomen rente van 2% per maand daarover vanaf 2 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening,
een bedrag van € 13.141,82, vermeerderd met de overeengekomen rente van 2% per maand daarover vanaf 1 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, en
een bedrag van € 27.234,41, vermeerderd met de overeengekomen rente van 2% per maand daarover vanaf 2 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening,
 compenseert de (overige) kosten van de procedure zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
654