In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 14 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Castor Weena 200 B.V. (eiseres) en Toku-E EU B.V. (gedaagde) over een huurovereenkomst. Castor Weena heeft Toku-E een bedrijfsruimte verhuurd, maar heeft een vordering ingesteld tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat Toku-E in gebreke is gebleven met de betaling van de huur. De procedure is gestart met een dagvaarding op 4 mei 2016, waarna partijen een schikking hebben bereikt, maar Toku-E heeft zich niet aan de betalingsregeling gehouden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat Toku-E een huurachterstand heeft van € 81.551,51, naast vervallen boeterente en buitengerechtelijke kosten. Castor Weena heeft haar vordering in de loop van de procedure gewijzigd en verlaagd, maar Toku-E heeft de volledige boeterente betwist en verzocht om matiging. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst tussen partijen niet de door Castor Weena gewenste uitleg ondersteunt en dat Toku-E niet in staat was om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter Toku-E veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de overeengekomen boeterente, maar heeft de vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten afgewezen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. I.K. Rapmund.