ECLI:NL:RBROT:2018:7542

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
10/690140-18 / ter informatie bijgevoegde zaak: 10/210116-17 / vordering TUL VV: 22/002920-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging tot diefstal met braak en vernieling

Op 17 augustus 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot diefstal met braak en vernieling. De zaak betreft een incident op 8 maart 2018, waarbij de verdachte samen met anderen zich ophield voor een woning in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het gooien van stenen door de ruiten van de woning, met de intentie om in te breken. De verdachte heeft bekend dat hij aanwezig was, maar ontkende dat hij de stenen heeft gegooid. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot inbraak, ondanks dat niet kon worden vastgesteld wie precies de stenen heeft gegooid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, waarbij de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte zwaar hebben meegewogen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de Politie Eenheid Rotterdam, voor de materiële schade die is ontstaan door de vernieling van een politiebus. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf toegewezen, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690140-18
Parketnummer ter informatie bijgevoegde zaak: 10/210116-17
Parketnummer vordering TUL VV: 22/002920-15
Datum uitspraak: 17 augustus 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A.L. Rinsma, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 augustus 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer: 22-002920-15.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feit 1)
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd dat er zich in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt om te komen tot een veroordeling voor de primair en subsidiair ten laste gelegde (poging tot) woninginbraak. Gelet op de verklaring van de (anonieme) getuige, de door hem genomen foto en de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten is er wel wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde vernieling.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ter zake van het onder 2 ten laste gelegde op de grond dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Daartoe is aangevoerd dat een (poging tot) woninginbraak niet bewezen kan worden, aangezien de aangever niet heeft verklaard dat er goederen zijn weggenomen. Bovendien bestaan er bij de enige getuige twijfels over de betrokkenheid van de verschillende verdachten. Mede op grond daarvan valt volgens de raadsman niet vast te stellen wie van de verdachten een steen door de ruit heeft gegooid en is niet duidelijk of er - en zo ja, welke - verdachte(n) daadwerkelijk in de woning zijn geweest.
4.2.3.
Beoordeling
Uit het dossier volgt dat zich op 8 maart 2018 vier personen hebben opgehouden voor de woning aan de [adres delict] te Rotterdam. Door een (anonieme) getuige is verklaard dat deze personen meerdere malen aanbelden of aantikten bij de woning en vervolgens wegliepen. Deze getuige heeft verder waargenomen dat door twee personen stenen door de ruiten van de woning aan de [adres delict] zijn gegooid. De getuige heeft een gedetailleerd signalement gegeven van de vier personen en de verdachte past in het signalement van één van die personen. Voorts bevindt zich in het dossier een door de getuige genomen foto van de genoemde vier personen, voor de woning [adres delict] . De verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] hebben op die foto onder anderen de verdachte herkend. Bovendien heeft verbalisant [naam verbalisant 3] op die foto de vier personen herkend, waaronder de verdachte, als degenen die hij op 8 maart 2018 – kort na de poging tot woninginbraak – heeft gecontroleerd bij de nabij gelegen ‘ [naam belwinkel] ’.
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat het de verdachte is geweest die zich op 8 maart 2018 samen met drie anderen heeft opgehouden voor de woning aan de [adres delict] en dat de verdachte één van de personen is, die is te zien op de door de anonieme getuige genomen foto. De rechtbank vindt bevestiging voor die conclusie in de omstandigheid dat de verdachte samen met zijn mededaders, kort nadat hij bij de [adres delict] is gezien, is gecontroleerd in de nabijgelegen belwinkel ‘ [naam belwinkel] ’. Ter zitting heeft de verdachte bevestigd dat hij één van de personen is die zichtbaar is op de door de verbalisanten in de belwinkel gemaakte foto’s en uit die foto’s blijkt verder dat zowel de verdachte als degenen met wie hij in de belwinkel is gecontroleerd soortgelijke kleding dragen als de personen die zijn te zien op de door de getuige gemaakte foto. De getuige heeft verklaard dat hij heeft gezien dat één van de betreffende vier jongens constant aanbelde en aantikte. Vervolgens zijn de jongens weggelopen en kwamen zij weer terug. Dit gebeurde een aantal keer. Na het bellen en tikken werd er ook tegen de deur getrapt. Vervolgens liepen de jongens weer weg en kwamen zij even later weer terug, waarna door één van de jongens met een steen de ruit van de deur werd ingegooid. Daarna liep de groep hard weg. Vervolgens kwamen zij weer terug, waarna een andere jongen een steen door het raam gooide.
Op grond van dit samenstel van handelingen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders, waarbij voor de rechtbank vast staat dat zij de intentie hadden om in de woning in te breken. Nu niet kan worden vastgesteld dat er goederen uit de woning zijn verdwenen is geen sprake van een voltooide inbraak, maar wel van een poging daartoe. Weliswaar kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het (ook) de verdachte is geweest die één van de stenen heeft gegooid, maar dat staat - nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een gezamenlijke uitvoering - niet in de weg aan een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot woninginbraak.
In dat verband merkt de rechtbank nog op dat uit de getuigenverklaring blijkt dat geen van de betrokkenen zich heeft onttrokken nadat er een steen door de ruit werd gegooid. Het tegendeel was het geval: alle vier de personen, waaronder de verdachte, keerden terug naar de woning om poolshoogte te nemen met de kennelijke bedoeling om de inbraak te voltooien. Wie van deze personen de stenen hebben gegooid en of c.q. wie van hen in de woning is geweest, is niet relevant voor de bewezenverklaring.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
[210116-17]
hij op 23 oktober 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een politiebus, toebehorende aan de Nationale Politie, Eenheid Rotterdam, heeft vernield;
2.
Subsidiair
hij op 8 maart 2018 te Rotterdam uit een woning, gelegen aan de [adres delict] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het voornemen om goederen van hun gading of geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door
middel van braak een ruit/raam van voornoemde woning heeft ingegooid, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
2.
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft tezamen met zijn mededaders gepoogd in te breken in een woning. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners en veroorzaken gevoelens van onveiligheid. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten vaak nog lang geconfronteerd blijven met dergelijke gevoelens, terwijl de woning bij uitstek de plaats is waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Woninginbraken leveren bovendien veel ergernis en overlast op voor de betrokken aangevers en het zorgt in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Reden waarom daartegen met kracht moet worden opgetreden. De verdachte heeft zich aan dit alles niets gelegen laten liggen en kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en dat van zijn mededaders.
Voorts heeft de verdachte op 23 oktober 2017 een ruit van een politieauto ingeslagen, terwijl hij in afwachting was van zijn transport naar een politiebureau in verband met een openstaande geldboete. Daarmee heeft hij wederom aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Aangezien de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde komt, zal het zwaartepunt van de straf bij dit feit liggen en overstijgt de opgelegde straf de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Feit 1: [naam benadeelde 1] (namens Politie Eenheid Rotterdam)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , namens de Politie Eenheid Rotterdam ter zake van het onder 1 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 261,36 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade voor toewijzing vatbaar.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de door de benadeelde partij gevorderde materiele schadevergoeding.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de aard en omvang daarvan niet zijn weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 23 oktober 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 261,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2017.
Feit 2: [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich tevens in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde. Op het schadevergoedingsformulier is echter geen schadebedrag ingevuld.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in zijn geheel niet ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien geen schadebedrag op het schadevergoedingsformulier is ingevuld.
8.6.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
8.7.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu geen schadebedrag is ingevuld en derhalve feitelijk van een vordering geen sprake is.
8.8.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van 30 maart 2017 van het gerechtshof Den Haag is de verdachte voor zover van belang tot een gevangenisstraf veroordeeld voor de duur van 60 dagen, waarvan een gedeelte groot 52 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 14 april 2017. De vordering is tijdig ingediend en het openbaar ministerie is dus ontvankelijk.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
9.3.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak ter zake van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen. Toewijzing van de vordering staat bovendien niet in verhouding tot een enkele bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit arrest en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat arrest aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 47, 63 en 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en onder 2 subsidiair ten laste gelegde , zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij Politie Eenheid Rotterdam te betalen een bedrag van
€ 261,36 (zegge: tweehonderd en eenenzestig euro en zesendertig eurocent)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 oktober 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 261,36 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
5 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij arrest van 30 maart 2017 (22-002920-15) van het Gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 52 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. P. Putters en F.J. Koningsveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[210116-17]
hij op of omstreeks 23 oktober 2017 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een politiebus, geheel of ten dele toebehorende aan de Nationale Politie, Eenheid Rotterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt;
2.
Primair
hij op of omstreeks 08 maart 2018 te Rotterdam in/uit een woning, gelegen aan de [adres delict] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer kledingstukken en/of een tas en/of koffers, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 maart 2018 te Rotterdam in/uit een woning, gelegen aan de [adres delict] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voornemen om goederen van zijn/hun gading en/of geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak een ruit/raam van voornoemde woning heeft ingegooid, althans verbroken, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 08 maart 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere ruit[en], in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [naam slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;