4.2.4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voor zover de verdediging bewijsverweren heeft gevoerd, deze worden weerlegd door de bewijsmiddelen. De rechtbank merkt verder het volgende op.
Gebruiker nummer [gsm-nummer 1]
Uit onderzoek naar het telefoonnummer [gsm-nummer 1] is gebleken dat dit nummer bij de politie bekend stond als het nummer waarop de verdachte bereikbaar was. Hij heeft dit namelijk op 4 juli 2017 doorgegeven aan brigadier van politie [naam brigadier] in het kader van hun regelmatige contact wegens verdachtes status als zogenaamde HITTER. Via het voornoemde telefoonnummer heeft [naam brigadier] per WhatsApp op 15 augustus 2017 een afspraak gemaakt om de verdachte te bezoeken.
Op 23 augustus 2017 heeft [naam brigadier] wederom via het telefoonnummer [gsm-nummer 1] contact proberen te leggen. Dit lukt echter niet (meer). Naar later blijkt is dat telefoonnummer vanaf 16 augustus 2017 17.43 uur niet meer in gebruik en heeft de verdachte op 17 augustus 2017 een nieuw nummer ( [gsm-nummer 2] ) aan de reclassering doorgegeven.
Door de verdachte is verklaard dat het nummer
[gsm-nummer 1]weliswaar een nummer was dat hij gebruikte (het betrof een leentelefoon die hij had gekregen na zijn detentie), maar dat hij de telefoon met dit telefoonnummer veelvuldig uitleende aan kennissen of familie. De verdachte heeft verklaard dat het heel goed zou kunnen dat de hij de telefoon met dit nummer op 16 augustus 2017 ook heeft uitgeleend. Op nadere vragen door de rechtbank wanneer en aan wie de verdachte deze telefoon precies uitleende heeft de verdachte geen antwoord willen geven.
Uit de historische gegevens van het nummer [gsm-nummer 1] blijkt dat het nummer op
16 augustus 2017 in de vroege ochtend (03.09 uur) en om 08.41 uur een zendmast aan de Zwaanshals aanstraalde. De verdachte is op 23 oktober 2017 om 06.00 uur aangehouden op de [adres 1] , de woning van de vriendin van de verdachte waar hij eerder verbleven heeft. Deze woning ligt op slechts een paar honderd meter afstand van de Zwaanshals.
Op 16 augustus 2017 vanaf 12.06 uur straalde dezelfde telefoon een zendmast aan op de [adres 2] . De telefoon straalde hier enkele malen aan. Dit is in de buurt van de voetbalclub [naam voetbalclub] , waar de verdachte voetbalt en zijn dagbesteding heeft. Daarna straalde de telefoon om 16.01 uur de Botreep te Hoogvliet aan. De Botreep ligt op korte afstand van de woning van de verdachte aan de [adres verdachte] , waar hij in ieder geval vanaf 15.00 uur aanwezig was in verband met de afspraak met [naam brigadier] .
De historische verkeersgegevens van het telefoonnummer laten op 16 augustus 2017 een patroon zien dat naadloos past in het dagelijkse leven van de verdachte. Op grond hiervan is er geen enkele reden te veronderstellen dat een ander dan de verdachte die dag gebruik maakte van het telefoonnummer.
Gelet hierop en bij gebreke van enige verifieerbare verklaring van de verdachte over de vraag wanneer en aan wie hij zijn telefoon op 16 augustus 2017 heeft uitgeleend, gaat de rechtbank voorbij aan verdachtes verklaring dat hij uitgerekend op 16 augustus 2017 zijn telefoon met dit nummer had uitgeleend. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat het de verdachte was die op 16 augustus 2017 gebruik maakte van dit telefoonnummer.
En bij gebreke van enige andere redelijke verklaring gaat de rechtbank er dus ook van uit dat het de verdachte is geweest die met gebruikmaking van dit nummer de afspraak heeft gemaakt met [naam slachtoffer 2] met betrekking tot de verkoop van verdovende middelen aan [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] .
De overtuiging dat de afspraak op 16 augustus 2017 betrekking had op de verkoop van verdovende middelen ontleent de rechtbank ook aan het volgende: de verdachte heeft weliswaar ter zitting stellig ontkend zich met de handel in verdovende middelen bezig te houden, maar uit getapte gesprekken van 12 en 13 september 2017 op het door de verdachte op 17 augustus 2017 doorgegeven nieuwe telefoonnummer
[gsm-nummer 2](waarbij de stem van de verdachte is herkend) blijkt dat door hem wordt gesproken over de handel in verdovende middelen. Dit brengt met zich dat de rechtbank de verklaringen van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] op dit punt betrouwbaar acht en ook bruikbaar voor het bewijs.
Aanwezigheid in de Toyota Yaris
Nu het de verdachte is geweest die de afspraak met [naam slachtoffer 2] heeft gemaakt, ligt het voor de hand te veronderstellen dat de verdachte één van de mannen in de Toyota Yaris was. Deze gedachte wordt gestaafd door een aantal feiten en omstandigheden.
Zo kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het ophalen van de gehuurde Toyota Yaris ( [kentekennummer] ) op 15 augustus 2017. De getuige [naam getuige] , op wiens naam deze auto is gehuurd, heeft dit verklaard. Bovendien kan uit getapte gesprekken worden afgeleid dat de verdachte zich bezig houdt met de vraag wie de schade aan de auto moet gaan betalen. Een andere betrokkene bij deze gehuurde auto is de medeverdachte [naam medeverdachte] . Hij is geobserveerd als hij op 22 augustus 2017 de auto weer overdraagt aan [naam getuige] en hij is degene met wie de verdachte op 22 augustus 2017 een telefoongesprek voert over de vraag wie voor de schade moet opdraaien (terwijl door het verhuurbedrijf is bevestigd dat er daadwerkelijk schade aan de Toyota Yaris was). In dit telefoongesprek wordt door [naam medeverdachte] -in versluierd taalgebruik- ook gesproken over dat hij naar binnen ging schieten en dat hij een fout heeft gemaakt.
Vergelijking van de historische gegevens van het telefoonnummer dat aan [naam medeverdachte] toebehoort en de ARS gegevens van de Toyota Yaris heeft opgeleverd dat de telefoon van [naam medeverdachte] op 16 augustus 2017 voorafgaand aan het schietincident dezelfde route heeft afgelegd als de Toyota Yaris.
De signalementen die door zowel [naam slachtoffer 1] als door [naam slachtoffer 2] van de mannen in de Toyota Yaris worden gegeven passen naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bijrijder bij het signalement van de verdachte. Aangever [naam slachtoffer 1] heeft de bijrijder van de Yaris omschreven als een man met een donkere huid. Deze persoon had iets roods in zijn trui of
t-shirt (op de schouders) en verder droeg de bijrijder volgens [naam slachtoffer 1] gouden, vierkante oorbellen. [naam slachtoffer 1] verklaart ook dat de bijrijder kleding van de voetbalclub Paris Saint Germain droeg. Verbalisant [naam brigadier] heeft verklaard dat, toen hij de verdachte op 16 augustus 2017 bezocht, de verdachte vierkante oorbellen droeg. Voorts is gebleken dat de verdachte de beschikking had over diverse Paris Saint Germain kledingstukken.
[naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij de jongen met het Paris Saint Germain al kende, omdat hij meerdere keren in Rotterdam is geweest en hij de verdachte bij die eerdere gelegenheden had ontmoet. De verdachte is degene geweest met wie hij de afspraak heeft gemaakt om te worden opgehaald in de Zwart Janstraat. Als [naam slachtoffer 2] tijdens een verhoor van 9 oktober 2017 een foto van de verdachte wordt getoond, zegt hij hem voor 1000% te herkennen als zijnde de bijrijder. Volgens [naam slachtoffer 2] is de man op de foto degene die heeft gezegd “schieten, schieten!”.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook op dit punt de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , alsmede de herkenning door [naam slachtoffer 2] van de verdachte op
9 oktober 2017 wel betrouwbaar zijn en dat deze voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Aanwezigheid en rol bij schietincident
Op basis van het voorafgaande heeft de rechtbank vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op 16 augustus 2017 de afspraak met [naam slachtoffer 2] heeft gemaakt, dat de verdachte en zijn mededader samen met [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] van Rotterdam Noord (Zwart Janstraat) naar Rotterdam Zuid ( [plaats delict] ) zijn gereden om aan [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] verdovende middelen ter verkopen. Uit de verklaring van [naam slachtoffer 2] blijkt voorts dat eenmaal aangekomen in het portiek van de [plaats delict] door de verdachte en de medeverdachten gevraagd werd naar geld, waarvan men wist dat [naam slachtoffer 1] dat bij zich had om de verdovende middelen te kunnen betalen. Toen [naam slachtoffer 1] dit geld niet direct overhandigde pakte de verdachte hem volgens [naam slachtoffer 2] van achteren vast, riep “schieten, schieten” en heeft de medeverdachte vervolgens geschoten op [naam slachtoffer 1] , waarbij hij is geraakt.
[naam slachtoffer 1] heeft ter zitting verklaard een groot deel van het geldbedrag dat hij bij zich droeg
(te weten het bedrag van € 8.000,-) te zijn kwijt geraakt. De verklaring van [naam slachtoffer 2] acht de rechtbank ook op dit punt betrouwbaar, nu hetgeen hij verklaart te hebben waargenomen past bij de waarnemingen en bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse komen en [naam slachtoffer 1] gewond in het portiek aantreffen. Daar komt bij dat [naam slachtoffer 2] al in zijn allereerste contact met de verbalisanten aangeeft dat sprake is geweest van een ripdeal.