ECLI:NL:RBROT:2018:7472

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
10/690188-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzetheling met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

Op 16 juli 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van opzetheling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 april 2018, kort na een woninginbraak, een deel van de gestolen sieraden heeft aangeboden bij een juwelier in Rotterdam. De verdachte en zijn medeverdachte werden door onbekenden benaderd met het verzoek om de sieraden te verkopen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig waren en dat hij wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit en verklaarde het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad voor soortgelijke delicten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bijdroeg aan een systeem van handel in gestolen goederen, wat de strafbaarheid van zijn handelen bevestigde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690188-18
Datum uitspraak: 16 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft aangevoerd dat hij samen met zijn medeverdachte in de nabijheid van de Lijnbaan te Rotterdam is aangesproken door twee onbekenden met het verzoek om sieraden voor hen te verkopen bij een juwelierszaak aan de [adres delict 1] in Rotterdam. De verdachte bekent dat hij dat vervolgens ook heeft gedaan. Het was de bedoeling om na verkoop van de sieraden de opbrengst aan de beide onbekenden te overhandigen. De verdachte en zijn medeverdachte zouden € 100,- krijgen voor hun diensten. De verdediging heeft aangevoerd dat heling weliswaar kan worden bewezen, maar niet “voor de volle mep”. De rechtbank begrijpt het betoog van de raadsman, bezien in samenhang met de verklaring van de verdachte, als een referte ten aanzien van schuldheling en een pleidooi voor vrijspraak ten aanzien van opzetheling.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op maandag 9 april 2018 heeft er omstreeks 13:57 uur een inbraak plaatsgevonden in een woning aan de [adres delict 2] te Rotterdam. Daarbij is een groot aantal sieraden weggenomen. Om 14:50 uur wordt een personenauto geparkeerd aan de [straatnaam] te Rotterdam. De verdachte en de medeverdachte stappen uit deze auto en lopen vervolgens naar juwelier [naam juwelierszaak] aan de [adres delict 1] . Bij deze juwelier worden de sieraden, die eerder die middag bij de inbraak zijn weggenomen, door de verdachte en zijn medeverdachte aangeboden. Een groot deel van die sieraden wordt door de juwelier ingekocht voor een totaalbedrag van € 1.780,64. Een ander deel van de weggenomen sieraden wordt tijdens een doorzoeking op 10 april 2018 aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte.
De door de verdachte afgelegde verklaringen met betrekking tot de feiten missen iedere onderbouwing en zijn ook overigens zodanig vaag dat deze als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Zo heeft verdachte geen namen of signalementen van deze personen gegeven en wisselen de verklaringen over waar en hoe de verdachte en zijn medeverdachte door deze personen zijn aangesproken. Verder heeft de verdachte pas ter zitting, nadat uit de camerabeelden was gebleken dat verdachten met de auto bij de juwelier zijn aangekomen, verklaard dat zij met deze personen zijn meegereden.
4.2.3.
Conclusie
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verdachte en zijn medeverdachte kort na een woninginbraak een deel van de daarbij weggenomen sieraden bij een juwelier te koop hebben aangeboden en dat zij voor het bezit van die gestolen goederen geen aannemelijke en verifieerbare verklaring hebben kunnen geven. Mede met het oog op het geringe tijdsverloop tussen de inbraak en het ter verkoop aanbieden van de sieraden, alsmede de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte wist dat deze goederen van diefstal afkomstig waren.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Subsidiair
hij op 09 april 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een andere goederen, te weten een (grote) hoeveelheid sieraden heeft voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzetheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zeer kort na een woninginbraak een deel van de daarbij weggenomen sieraden verkocht. Een ander deel van de buit gemaakte sieraden is in de woning van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan opzetheling. Hij heeft geprofiteerd van het misdrijf van een ander (of anderen), waarbij de oorspronkelijke eigenaar van de sieraden is gedupeerd en haar eigendomsrecht is geschonden. Verdachte draagt aldus bij aan een systeem waarbij van misdrijf afkomstige goederen eenvoudig kunnen worden verhandeld en faciliteert op die wijze het plegen van diefstallen, waaronder woninginbraken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, te weten op 9 september 2014 voor meerdere vermogensdelicten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 mei 2018. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij de verdachte zijn in het verleden verschillende interventies ingezet, die niet hebben kunnen voorkomen dat hij opnieuw van strafbare feiten wordt verdacht. Er bestaat de indruk dat er sprake is van een netwerk dat een negatieve invloed heeft. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor een woninginbraak. Gelet op de periode die is verstreken sinds de laatste veroordeling voor vermogensdelicten is daarbij uitgegaan van een first offender. De rechtbank acht een straf gelijk aan de helft van voornoemd oriëntatiepunt passend en geboden. Er bestaat gelet op de ernst van het delict geen aanleiding om de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van de voorlopige hechtenis, zoals bepleit door de verdediging. Voor een deels voorwaardelijke veroordeling ziet de rechtbank evenmin aanleiding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A. Hello en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 09 april 2018 te Rotterdam, in/uit een woning gelegen aan het [adres delict 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen sieraden onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 april 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten een (grote) hoeveelheid sieraden heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en),althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.