ECLI:NL:RBROT:2018:7470

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
ROT 18/1577
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing individuele inkomenstoeslag wegens onvoldoende bewijs van inkomsten uit snackkraam

Op 6 september 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser uit Vlaardingen en het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. De zaak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser en zijn echtgenote ontvangen sinds 3 augustus 2015 een bijstandsuitkering en hebben op 12 september 2017 een aanvraag ingediend voor de inkomenstoeslag. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn inkomsten uit een snackkraam in de referteperiode van 12 september 2014 tot en met 12 september 2017.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn echtgenote in de relevante periode wel aan de voorwaarden voldeden, maar dat er onduidelijkheid bestond over de inkomsten uit de snackkraam. Eiser had verklaard dat hij en zijn echtgenote hun inkomsten gedeeltelijk op de rekening van hun dochter hadden gestort, maar verweerder vond dat er onvoldoende objectieve en verifieerbare bewijsstukken waren overgelegd. Eiser voerde aan dat hij in 2016 wel inkomenstoeslag had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet automatisch betekent dat hij in 2017 ook recht had op de toeslag, gezien de gewijzigde referteperiode.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het bezwaar van eiser ongegrond heeft verklaard, omdat de precieze hoogte van de inkomsten uit de snackkraam niet was vastgesteld en er geen volledige inzage was gegeven in die inkomsten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/1577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2018 in de zaak tussen

[Naam eiser] , te Vlaardingen, eiser,

gemachtigde: mr. K.M. van der Boor,
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: [gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018. Eiser is verschenen, tezamen met zijn echtgenote, [echtgenote] ( [echtgenote] ), en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser en [echtgenote] ontvangen sinds 3 augustus 2015 een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Op 12 september 2017 hebben zij een aanvraag ingediend voor individuele inkomenstoeslag. Voordat zij bijstand ontvingen, hadden zij een snackkraam.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn inkomsten in (een deel van de) referteperiode, die loopt van 12 september 2014 tot en met 12 september 2017 (peildatum). Over de periode van 3 augustus 2015 tot en met 12 september 2017 voldoet eiser aan de voorwaarden. De onduidelijkheid heeft betrekking op de periode van 12 september 2014 tot 3 augustus 2015 en betreft de inkomsten uit de snackkraam. Volgens de verklaring geregistreerd inkomen was het inkomen in 2014 nihil. Het geregistreerd inkomen in 2015 was voor eiser en [echtgenote] ieder afzonderlijk € 5.836,--. Eiser en [echtgenote] hebben verklaard dat zij hun inkomsten uit de snackkraam in 2014 en 2015 gedeeltelijk op de rekening van onder meer hun dochter [dochter] hebben gestort en dat zij een ander deel in hun portemonnee hielden voor boodschappen. Op de bankafschriften van [dochter] zijn verschillende contante stortingen zichtbaar. Verweerder is van mening dat geen objectiveerbare en verifieerbare bewijsstukken zijn overgelegd van het inkomen uit de eigen onderneming. De eigen verklaring en de overgelegde bankafschriften zijn hiertoe onvoldoende, reeds omdat niet met zekerheid is vast te stellen wat de aard en de herkomst van de stortingen op de rekening van de dochter is.
3. Eiser voert aan dat hij in 2016 wel individuele inkomenstoeslag heeft ontvangen en dat toen de periode van 12 september 2014 tot 3 augustus 2015 ook deel uitmaakte van de referteperiode. Voorts voert eiser aan dat hij alle gegevens heeft overgelegd die hij redelijkerwijs kan overleggen. Het inkomen over 2014 en 2015 is vastgesteld door de boekhouder en door de belastingdienst. Uit de belastingaanslagen en IB60 verklaringen van 2014 en 2015 blijkt dat eiser en [echtgenote] in die jaren een inkomen hadden onder bijstandsniveau. Verweerder moet op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, hoofdstuk IV, Basisregistratie inkomen (BRI) het inkomen zoals vermeld volgen en heeft geen bevoegdheid daarvan af te wijken.
4.1
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de Pw kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36.
Op grond van het tweede lid van dit artikel hebben de regels, bedoeld in het eerste lid, voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel b, in ieder geval betrekking op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Op grond van artikel 1 van de (gewijzigde) Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Vlaardingen 2015 (verordening), in werking getreden op 1 januari 2017, is de referteperiode de periode van zesendertig maanden voorafgaand aan de peildatum en wordt onder peildatum verstaan de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt.
Op grond van artikel 3 van de verordening heeft een belanghebbende een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Pw als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen gemiddeld niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
4.2
Uit het enkele feit dat eiser in 2016 recht had op inkomenstoeslag volgt niet dat hij daar in 2017 weer recht op heeft, omdat de referteperiode per 1 januari 2017 is gewijzigd van 12 naar 36 maanden.
4.3
Op grond van de thans geldende verordening loopt de referteperiode van 12 september 2014 tot en met 12 september 2017. Niet in geschil is dat eiser van 3 augustus 2015 tot en met 12 september 2017 aan de voorwaarden voldoet. De vraag die ter beoordeling staat is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 12 september 2014 tot 3 augustus 2015 een inkomen heeft gehad van gemiddeld niet meer dan 110% van de bijstandsnorm. In de verordening wordt onder inkomen verstaan het totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Pw, en de algemene bijstand.
4.4
Eiser heeft in de te beoordelen periode inkomsten ontvangen uit de snackkraam. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de precieze hoogte van de inkomsten uit de snackkraam niet is komen vast te staan zodat het recht op de individuele inkomenstoeslag niet is vast te stellen. Met de door eiser overgelegde stukken is geen volledige inzage gegeven in die inkomsten. Zo blijkt daaruit niet hoe hoog de inkomsten uit de snackkraam zijn geweest die zijn besteed aan het doen van boodschappen. Er is geen wettelijke bepaling die verweerder verplicht om zich te baseren op de gegevens zoals neergelegd in de BRI. Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2012, ECLI:NL:2012:BY6634) volgt dat het fiscale inkomensbegrip niet gelijk kan worden gesteld aan het inkomen op grond van de Wet werk en bijstand (thans Pw). De rechtbank vindt niet dat verweerder, gelet op het lage bedrag dat met het toekennen van de individuele inkomenstoeslag is gemoeid, buitensporig veel stukken bij eiser heeft opgevraagd. Van belang is of het recht daarop kan worden vastgesteld, waartoe in het geval van eiser onvoldoende objectieve en verifieerbare gegevens door hem zijn overgelegd. Dit komt voor zijn rekening en risico.
4.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht het bezwaar ongegrond heeft verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 6 september 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.