ECLI:NL:RBROT:2018:7467

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
ROT 18/1654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Willemstad, Curaçao, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van de uitkering van eiser op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) met terugwerkende kracht vanaf 1 oktober 2010. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 9 maart 2018, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 10 mei 2012 niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, waardoor het niet in werking was getreden. Echter, de rechtbank oordeelde dat de intrekking van de uitkering al was vervat in een eerder besluit van 6 oktober 2014, dat wel correct was verzonden. Eiser had tegen dit eerdere besluit al rechtsmiddelen aangewend, waardoor het bezwaar tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18/1654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2018 in de zaak tussen

[Naam eiser] , te Willemstad, Curaçao, eiser,

gemachtigde: mr. J.W. Weehuizen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. J.M. Tang.

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 1 oktober 2010 ingetrokken.
Bij besluit van 9 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stond vanaf 25 november 2011 in de Basisregistratie Personen geregistreerd als geëmigreerd naar Curaçao en woonachtig op het adres [adres 1] te Willemstad. Verweerder heeft het primaire besluit verzonden naar eisers oude adres, [adres 2] te Rotterdam. Bij besluit van 6 oktober 2014, verzonden naar het adres [adres 1] te Willemstad, heeft verweerder eisers recht op bijstand vanaf 1 oktober 2010 herzien en de over de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 november 2011 door eiser teveel ontvangen uitkering van € 10.799,99 teruggevorderd. Verweerder heeft het door eiser tegen het besluit van 6 oktober 2014 gemaakte bezwaar van 6 september 2016 bij besluit van 10 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het hiertegen door eiser ingestelde beroep bij uitspraak van 9 februari 2018 (zaaknummer ROT 17/4318) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het primaire besluit geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet op de juiste wijze is bekend gemaakt en eiser met het besluit van 6 oktober 2014 op de hoogte is gesteld van de herziening (lees: intrekking) en terugvordering. Het besluit van 6 oktober 2014 is wel op de juiste manier verzonden. Dit is bevestigd door de rechtbank in de uitspraak van 9 februari 2018. Met het primaire besluit, dat volgens eiser pas op 11 januari 2018 aan hem is bekend gemaakt, zijn eisers rechten en plichten niet veranderd ten opzichte van het besluit van 6 oktober 2014. Het behelst de intrekking van eisers uitkering, aangevuld met de terugvordering en betreft dezelfde periode. Na november 2011 heeft eiser geen bijstand meer ontvangen, omdat hij was geëmigreerd. Aangezien eiser tegen het besluit van 6 oktober 2014 reeds rechtsmiddelen heeft aangewend, is het bezwaar tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het primaire besluit gericht is op rechtsgevolg en dat het besluit van 6 oktober 2014 daarin geen verandering heeft gebracht, omdat daarbij het primaire besluit niet is ingetrokken. Het op een latere datum herhalen van een beslissing van een eerdere datum brengt niet mee dat een ingesteld bezwaar of beroep tegen die eerdere beslissing daarmee vervalt, maar hoogstens dat er dan vanuit dient te worden gegaan dat dat bezwaar/beroep zich ook richt tegen die nieuwe beslissing.
4. Vast staat dat het primaire besluit niet op de juiste wijze is bekend gemaakt. Dit betekent dat het niet in werking is getreden. De intrekking van eisers uitkering is vervat in het besluit van 6 oktober 2014 en door de verzending van dit besluit naar het juiste adres is de intrekking in werking getreden. Tegen het besluit van 6 oktober 2014 heeft een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang open gestaan. Dat eiser in 2018 alsnog op de hoogte is geraakt van het primaire besluit creëert niet opnieuw een rechtsgang. Verweerder heeft daarom terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 6 september 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.