ECLI:NL:RBROT:2018:7459

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
10/690186-18 vordering TUL VV: 10/691128-15 en 96/247681-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van diefstal, opzetheling en voorhanden hebben van een gaspistool

Op 16 juli 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van diefstal, opzetheling en het voorhanden hebben van een gaspistool. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A.J. Purperhart. Tijdens de zitting op 2 juli 2018 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij de diefstal van een fiets en de heling van sieraden, die kort na een woninginbraak te koop werden aangeboden bij een juwelier. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een gaspistool voorhanden had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad. De benadeelde partij, [naam slachtoffer 1], werd toegewezen in zijn vordering tot schadevergoeding van € 350,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690186-18
Parketnummers vordering TUL VV: 10/691128-15 en 96/247681-17
Datum uitspraak: 16 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek uit anderen hoofde gedetineerd in het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, locatie Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest,
  • toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/691128-15;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer: 96/247681-17.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Feit 1 (diefstal fiets)
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de herkenningen door een tweetal verbalisanten onvoldoende bewijs vormen voor de betrokkenheid van de verdachte, nu deze herkenningen niet plaats hebben gevonden op basis van specifieke onderscheidende persoonskenmerken.
4.2.2.
Beoordeling
De verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] hebben de verdachte met verschillende mate van zekerheid op camerabeelden herkend als de persoon met de rode pet die de fiets heeft weg genomen. Tijdens een huiszoeking is in de woning van de verdachte een rode pet aangetroffen die zeer grote gelijkenis vertoont met de pet die zichtbaar is op de camerabeelden. Op grond van de herkenning door verbalisant [naam verbalisant 1] , in samenhang met de in zijn woning aangetroffen pet, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de persoon is op de camerabeelden en dus degene die de fiets heeft weggenomen.
Feit 2 (heling sieraden)
4.2.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. Aangevoerd is dat de verdachte de sieraden niet voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 461, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat er geen sprake is geweest van opzet op heling en dat er evenmin sprake is geweest van medeplegen van heling.
4.2.4.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] in de nabijheid van juwelierszaak [naam juwelierszaak] aan de [adres delict 1] in Rotterdam uit een auto zijn gestapt en vervolgens samen naar deze juwelierszaak zijn gelopen. Aldaar heeft de medeverdachte de kort daarvoor bij een inbraak buit gemaakte sieraden uit zijn zak gehaald en op de toonbank gelegd. Verdachten zijn vervolgens twintig minuten in de winkel geweest en uiteindelijk is een deel van de sieraden verkocht voor de som van € 1.780,64, waarbij de verkoop is geregistreerd op naam van de verdachte. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat de verdachte en zijn medeverdachte samen de juwelierszaak hebben bezocht met de kennelijke bedoeling om (gestolen) sieraden ten verkoop aan te bieden. Om die verkoop mogelijk te maken heeft de verdachte zijn legitimatiebewijs getoond. Dat het niet de verdachte maar de medeverdachte was die de sieraden bij zich droeg, is slechts een toevalligheid. Dat blijkt ook uit het feit dat de sieraden op naam van de verdachte zijn verkocht, hetgeen impliceert dat dat hij daarover kon beschikken en deze voorhanden had. De materiele bijdrage van de verdachte aan het delict is voldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van het ontbreken van opzet hebben verdachten verklaard dat zij de sieraden hebben aangeboden op verzoek van twee onbekenden en dat zij het geld ook weer aan deze personen hebben afgestaan. Deze verklaringen missen echter iedere onderbouwing en zijn ook overigens zodanig vaag dat deze als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Zo heeft de verdachte geen namen of omschrijvingen van deze personen gegeven en wisselen de verklaringen over waar en hoe zij door deze personen zijn aangesproken.
Conclusie:
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verdachte en zijn medeverdachte kort na een woninginbraak een deel van de daarbij weggenomen sieraden bij een juwelier te koop hebben aangeboden en dat zij voor het bezit van die gestolen goederen geen aannemelijke en verifieerbare verklaring hebben kunnen geven. Mede met het oog op het geringe tijdsverloop tussen de inbraak en het ten verkoop aanbieden van de sieraden, alsmede de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte wist dat deze goederen van diefstal afkomstig waren.
Feit 3 (voorhanden hebben gaspistool)
4.2.5.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.2.6.
Beoordeling
Voor zover verdachte heeft willen betogen dat hij het wapen net had gevonden en op weg was naar de politie om het in te leveren, acht de rechtbank dit betoog niet geloofwaardig.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 15 januari 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets (merk: Batavus, kleur: blauw), die toebehoorde aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen;
2.
Subsidiair
hij op 09 april 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, goederen, te weten een (grote) hoeveelheid sieraden heeft, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
3.
hij op 02 mei 2018 te Rotterdam een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.medeplegen van diefstal;

2.medeplegen van opzetheling;

3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets en de heling van sieraden die bij een woninginbraak zijn buit gemaakt. Fietsendiefstal is een ergerlijk feit, dat niet alleen overlast en financiële schade met zich mee brengt, maar ook gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers veroorzaakt. De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan opzetheling. Hij heeft geprofiteerd van het misdrijf van een ander (of anderen), waarbij de oorspronkelijke eigenaar van de sieraden is gedupeerd en haar eigendomsrecht is geschonden. Verdachte draagt aldus bij aan een systeem waarbij van misdrijf afkomstige goederen eenvoudig kunnen worden verhandeld en faciliteert op die wijze het plegen van diefstallen, waaronder woninginbraken. Daarnaast heeft de verdachte op de openbare weg een wapen (gaspistool) voorhanden gehad. Ook dat is een ernstig feit, nu het bezit van wapens in de openbare ruimte bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid. Het bij de verdachte aangetroffen gaspistool kan immers worden gebruikt als dreigwapen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de straftoemeting ligt het zwaartepunt bij de opzetheling. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank heeft ten aanzien van de heling aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS)voor woninginbraken, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de recidive van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 668,00 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor het OV-abonnement is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde strafbare feit. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de diefstal van de fiets. De gevorderde schadevergoeding van € 350,00 acht de rechtbank genoegzaam onderbouwd zodat deze zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 januari 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 350,00 vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Afwijzing vordering (parketnummer: 96/247681-17)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter van 22 maart 2018, waarbij aan de verdachte onder meer een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden is opgelegd, moet worden afgewezen.
9.2.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd (parketnummer: 10/691128-15)
Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 29 mei 2017 is de verdachte ter zake van verkrachting veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan een gedeelte groot vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 13 juni 2017.
9.3.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel gevorderd. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet gebaat is bij gevangenisstraf en heeft verzocht de vordering (deels) af te wijzen, dan wel om te zetten in een taakstraf.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van voornoemd vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf. De rechtbank ziet in noch in de feiten en omstandigheden, noch in de persoon van de verdachte, aanleiding om de vordering af te wijzen of om te zetten in een taakstraf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 310, 311 en 416, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten last gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 350,00 (zegge: driehonderdvijftig euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 350,00(hoofdsom,
zegge: driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 350,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
zeven dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 29 mei 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 maart 2018 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A. Hello en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets (merk: Batavus, kleur: blauw), die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1]
, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen;
2.
Primair
hij op of omstreeks 09 april 2018 te Rotterdam, in/uit een woning gelegen aan het [adres delict 2] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen sieraden onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 april 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten een (grote) hoeveelheid sieraden heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten
tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en),althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op of omstreeks 02 mei 2018 te Rotterdam een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, voorhanden heeft gehad; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;