4.1.3.Beoordeling
De verdachte is in 1987 met medeverdachte getrouwd en samen hebben zij vier kinderen. Hij heeft samen met medeverdachte vanaf 8 april 2003 een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand (verder: WWB) volgens de norm voor een echtpaar ontvangen. Per 19 september 2003 is de uitkering voor ieder omgezet naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20% nadat de verdachte bij de uitkeringsinstantie heeft aangegeven dat hij zijn vrouw (medeverdachte) had verlaten. Verdachte en medeverdachte zijn niet gescheiden. De verdachte heeft per 31 december 2012 zijn uitkering stopgezet aangezien hij vanaf deze datum als zelfstandige inkomsten ontving vanuit zijn wasserette.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de WWB is van een gezamenlijke huishouding sprake indien personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Ingevolge het vierde lid wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij met elkaar gehuwd zijn geweest of uit hun relatie een kind is geboren.
De vraag of personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben moet worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke situatie. Dat twee personen op verschillende adressen staan ingeschreven is daarbij niet van doorslaggevend belang.
Op de aanvraagformulieren zijn, hoewel gevraagd, geen gegevens van een partner ingevuld, noch zijn de formulieren mede ondertekend door een partner, of zijn gegevens ingevuld over (wijzigingen in) inkomsten. Tevens is op alle formulieren betreffende de rechtmatigheid telkens ‘nee’ aangevinkt bij de vraag of de gezinssituatie is veranderd en of er personen zijn ingetrokken dan wel vertrokken.
Naar aanleiding van een binnen gekomen melding bij de Gemeente Rotterdam (cluster Werk en Inkomen) is er een (bestuursrechtelijk) onderzoek gestart naar de vermoedelijke bijstandsfraude door verdachte en zijn medeverdachte. Het onderzoek richtte zich op de feitelijke woon- en of verblijfplaats van de verdachte aan de [adres verdachte] te Rotterdam. Dit is de woning waar verdachte oorspronkelijk alleen woonde en later met zijn vrouw en die hij volgens zijn verklaring per september 2003 heeft verlaten.
Uit de onderzoeksbevindingen komt onder meer het volgende naar voren:
Waarnemingen
Uit 19 waarnemingen in de periode van 30 januari 2014 tot en met 13 februari 2014 blijkt het volgende. Bij 18 van deze waarnemingen werd de auto van de verdachte (gekentekend [kentekennummer] ) waargenomen. Deze auto stond in alle gevallen geparkeerd in de directe omgeving van de [adres verdachte] te Rotterdam.
Huisbezoek
Bij een onaangekondigd huisbezoek op 29 januari 2014 in de woning van de medeverdachte aan de [adres verdachte] werd de verdachte daar aangetroffen. Tevens werd er post en administratie op naam van verdachte en medicijnen en kleding van hem aangetroffen. Ook viel de toezichthouders op dat de verdachte met ontbloot bovenlijf in de woning aanwezig was en dat hij de voordeur opende toen er werd aangebeld.
Getuigen:
Door de sociale dienst is een groot aantal getuigen in de buurt gehoord. Diverse getuigen verklaren – kort gezegd – niet beter te weten dan dat het verdachte is die al sinds vele jaren met zijn vrouw en kinderen aan de [adres verdachte] woont. Een viertal getuigen benoemt verdachte als zijnde hun buurman van de [adres verdachte] . Ook verklaren getuigen over het feit dat zij verdachte vanuit de betreffende woning met grote regelmaat boodschappen hebben zien doen.
Verklaringen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] :
Zowel de verdachte als de medeverdachte verklaren dat de verdachte met enige regelmaat aanwezig was op de [adres verdachte] . Zij ontkennen echter dat hij hier ook daadwerkelijk woonde. Beiden verklaren dat de voornaamste reden van zijn aanwezigheid aldaar gelegen was in het bijdragen aan de zorg voor de ernstig zieke dochter binnen het gezin. De verdachte heeft verklaard enkel aan de [adres verdachte] te hebben overnacht wanneer hij tot ’s avonds laat de zorg over zijn dochter heeft gehad. De verdachte heeft voorts verklaard dat aangezien zijn vrouw en kinderen op dit adres wonen hij daar zo vaak kan komen als hij wil.
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen
dat verdachte in de ten laste gelegde periode zijn hoofdverblijf in de [adres verdachte]
heeft gehad.
In aanmerking genomen dat verdachte nog steeds gehuwd is met medeverdachte en dat uit
de relatie met medeverdachte kinderen zijn geboren, komt de rechtbank tot de conclusie dat
verdachte en medeverdachte een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
De omstandigheid dat verdachte heeft ingeschreven gestaan op diverse andere adressen in
Rotterdam ( [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] ) en kwitanties
heeft overgelegd van huurbetalingen voor kamerbewoning doet daar niet aan af. Hetzelfde
geldt voor de verklaringen van getuigen afgelegd bij de rechter-commissaris die zien op het
verblijf van verdachte in die kamer(s).
Verdachte had de betrokken uitkeringsinstantie op de hoogte moeten stellen gelet op het
bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de WWB. Daarnaast heeft de verdachte valsheid in
geschrifte gepleegd door vragen in strijd met de waarheid met ‘nee’ te beantwoorden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dit opzettelijk heeft nagelaten, nu hij bij de
toekenningsbeschikking er op gewezen is dat hij alles diende te melden dat van invloed kon
zijn op zijn uitkering. Aangezien verdachte en zijn vrouw na de melding van hun uiteen
gaan twee uitkeringen ontvingen die samen tot een aanzienlijk hoger bedrag optelden dan de
voorheen genoten gezinsuitkering, is niet aannemelijk dat verdachte zich niet bewust was
van het belang van het juist beantwoorden van de vragen met betrekking tot een partner,
medebewoners en het vermelden van een gezamenlijke huishouding.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat men, indien men een uitkering
krachtens de sociale zekerheidswetgeving geniet, gehouden is om te allen tijde gegevens,
die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op die uitkering,
tijdig aan de betrokken uitkeringsinstantie door te geven; met name indien het gegevens zijn
die betrekking hebben op het voeren van een gezamenlijke huishouding