ECLI:NL:RBROT:2018:7455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
10/690163-18 / vordering TUL VV: 10/701358-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met braak in vereniging met gevangenisstraf

Op 15 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 27 maart 2018 betrokken was bij een woninginbraak in Rotterdam. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.E. Pennings. De officier van justitie, mr. A. de Beer, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de woning van mevrouw [naam slachtoffer] heeft binnengekomen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening. De inbraak werd vastgelegd door een camerasysteem in de woning, waarop de verdachte door verbalisanten werd herkend. De rechtbank oordeelde dat de herkenning betrouwbaar was, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de diefstal had gepleegd en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie omgezet in een gevangenisstraf, omdat de verdachte inmiddels 18 jaar oud was. De rechtbank benadrukte de ernst van woninginbraken en de impact op slachtoffers, wat leidde tot de beslissing om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690163-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/701358-16
Datum uitspraak: 15 juni 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/701358-16, met omzetting van de jeugddetentie in gevangenisstraf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] hebben de verdachte weliswaar herkend op camerabeelden, maar de personen op deze beelden zijn onvoldoende onderscheidend om te concluderen dat één van hen de verdachte is. Er zijn geen gelaatskenmerken te zien. Bovendien zijn de beelden onscherp en derhalve van onvoldoende kwaliteit om tot een herkenning te kunnen komen. De herkenning door de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] is onbetrouwbaar en dient om die reden van het bewijs te worden uitgesloten.
4.1.3.
Beoordeling
Op 27 maart 2018 is er ingebroken in de woning van mevrouw [naam slachtoffer] , aangeefster, aan het [adres slachtoffer] te Rotterdam. In de hal van deze woning bevond zich een functionerend camerasysteem waarop beelden van de inbraak zijn vastgelegd. Op de stills van die camerabeelden zijn drie personen te zien, waarvan één persoon door twee verbalisanten, afzonderlijk van elkaar, is herkend als de verdachte.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoonsherkenning aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende, duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Of hiervan sprake is hangt onder meer af van de kwaliteit van de afbeeldingen en de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die afbeeldingen. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
De rechtbank heeft ter terechtzitting op basis van eigen waarneming vastgesteld, dat de (stills van de) camerabeelden van voldoende kwaliteit zijn om daarop personen en zekere persoonskenmerken waar te nemen.
De rechtbank acht de herkenningen door de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , in combinatie met de andere bewijsmiddelen, dan ook bruikbaar voor het bewijs. Verbalisanten kennen de verdachte beroepshalve en hebben in de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen in voldoende mate inzicht gegeven in de door hen op de camerabeelden waargenomen specifieke persoonskenmerken waaraan zij de verdachte herkennen.
De rechtbank merkt met betrekking tot de herkenning nog op dat deze wordt versterkt door de vastgestelde overeenkomsten tussen de kleding van de persoon op de camerabeelden en de aangetroffen kleding bij de verdachte thuis. Daarnaast is in de woning van de verdachte ook nog een ring aangetroffen waarvan aangeefster heeft verklaard dat deze aan haar toebehoort en op de bewuste dag uit haar woning is gestolen. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat verdachte één van de personen is die op de camerabeelden is te zien.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 maart 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan het [adres slachtoffer] heeft weggenomen sieraden toebehorende aan [naam slachtoffer] , waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en die weg te nemen sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich met een ander op 27 maart 2018 schuldig gemaakt aan een woninginbraak waarbij meerdere goederen zijn weggenomen. De verdachte is daarbij op heterdaad betrapt door de toen 19-jarige dochter van de aangeefster.
Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade en overlast, maar zij worden ook als heel ingrijpend ervaren door de slachtoffers, mede vanwege de forse inbreuk op hun privacy. Slachtoffers van woninginbraak voelen zich in veel gevallen daardoor nog lange tijd onveilig in hun eigen woning, terwijl dit bij uitstek de plaats is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Bovendien is de dochter van aangeefster geconfronteerd met de verdachte en zijn medeverdachte toen deze het huis uit vluchtten. Dat moet voor haar een stressvolle ervaring zijn geweest.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 30 maart 2018 een zogenaamd vroeghulprapport over de verdachte opgemaakt. Door de reclassering wordt gesproken over een duidelijk delictpatroon van vermogensdelicten die in vereniging door de verdachte worden gepleegd. Voorts maakt zij melding van het feit dat de jeugdreclassering sinds december 2017 geen contact meer heeft gehad met de verdachte en dat zij geen meerwaarde ziet in voortzetting van het traject.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op feiten als de onderhavige, zeker in geval van recidive, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige omvang. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, alsmede op de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 16 maart 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal met braak veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 142 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte groot 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 31 maart 2017. De vordering is tijdig ingediend en het openbaar ministerie is dus ontvankelijk.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen en de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie om te zetten in gevangenisstraf.
8.3
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen als logisch gevolg van de bepleite vrijspraak.
8.4
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het eind van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten pleegt, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.
Nu de veroordeelde de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat de veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor jeugddetentie en dat de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke opgelegde strafdeel dient plaats te vinden als gevangenisstraf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 16 maart 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, in die zin dat deze vrijheidsstraf wordt omgezet in een gevangenisstraf van voormelde duur.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.G. de Lange-Tegelaar, voorzitter,
en mrs. P. Putters en A. Hello, rechters.
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan het [adres slachtoffer] heeft weggenomen (een) siera(a)d(en) en/of een blauwe rugzak en/of een sieradenkist en/of zonnebrillen en/of een horloge, geheel of ten
dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen siera(a)d(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.