ECLI:NL:RBROT:2018:742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
10/258386-17 / vordering TUL: 10/701078-17 en 10/710463-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreiging met de dood van medewerkers in een zorginstelling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die binnen twee maanden twee medewerkers van de instelling waar hij verbleef met de dood heeft bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 november 2017 een medewerkster met een schaar heeft bedreigd en op 21 december 2017 een andere medewerker met een mes en een vork. Ondanks de ernst van de feiten heeft de rechtbank besloten om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder verblijf in een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank heeft gekozen voor een aanpak die gericht is op zorg en begeleiding, in plaats van straf. De verdachte is veroordeeld tot een proeftijd van drie jaar en moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf van 40 dagen gelast, maar de vordering tot tenuitvoerlegging van een andere voorwaardelijke straf is afgewezen. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard, maar gezien zijn psychische toestand is hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/258386-17
Parketnummers vordering TUL: 10/701078-17 en 10/710463-16
Datum uitspraak: 1 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsvrouw mr. V.S. Waterval, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering en dat de verdachte zal verblijven in een FPK of Forensische Psychiatrische afdeling;
  • (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/701078-17 en afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/710463-16 waarbij de proeftijd wordt verkort tot 1 jaar.

4.Bevoegdheid rechtbank

4.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat er een vervolging aanhangig is gemaakt bij deze rechtbank door het aanbrengen van de vordering tenuitvoerlegging met het parketnummer 10/701078-17, en dat als gevolg daarvan de rechtbank ook bevoegd is om kennis te nemen van de feiten aangebracht onder het parketnummer 10/258386-17.
De raadsvrouw heeft uitdrukkelijk geen verweer gevoerd op het punt van de bevoegdheid.
4.2.
Beoordeling
Nu verweer is uitgebleven zal de rechtbank omwille van een vlotte zaaksafhandeling en in het belang van de verdachte de berechting van de feiten aangebracht onder het parketnummer 10/258386-17 aan zich houden.
4.3.
Conclusie
De rechtbank beschouwt zich bevoegd.

5.Waardering van het bewijs

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 05 november 2017 te Den Dolder, [naam slachtoffer 1] , medewerkster van [naam instelling 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht , door die [naam slachtoffer 1] een schaar te tonen en toe te voegen: "Ik ga je neersteken, ik ga je hartstikke doodsteken";
2.
hij op 21 december 2017 te Den Dolder, gemeente Zeist
[naam slachtoffer 2] , medewerker van [naam instelling 1] , heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- de keel vast te pakken van die [naam slachtoffer 2] en de keel van die [naam slachtoffer 2] vast te houden en/of
- een mes en een vork te pakken en dit mes en die vork naar die [naam slachtoffer 2] gericht te houden en richting die [naam slachtoffer 2] te lopen en dit mes en die vork opgeheven te houden en
- die [naam slachtoffer 2] meermalen opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

2.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft binnen twee maanden tweemaal een medewerker van de instelling waar hij verbleef met de dood bedreigd. Hij heeft eerst [naam slachtoffer 1] bedreigd door haar een schaar te tonen en daaraan de woorden toe te voegen dat hij haar zou neersteken. Zes weken later heeft de verdachte [naam slachtoffer 2] bij de keel vastgepakt en vastgehouden. Daarna heeft hij een mes en vork in de richting van die medewerker gericht en gedreigd hem dood te maken. Beide medewerkers hebben zich door het gedrag en de woorden van de verdachte erg bedreigd gevoeld. Daarnaast brengen dergelijke geweldsuitbarstingen in een instelling gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij de andere medewerkers en bewoners.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 januari 2018. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een complexe psychiatrische problematiek. Hij is op dit moment niet in staat om buiten een instelling te verblijven. De reclassering adviseert daarom om bij een bewezenverklaring de strafmodaliteit dusdanig te kiezen dat de verdachte zo spoedig mogelijk weer in een instelling kan worden opgenomen die recht doet aan zijn situatie. De reclassering adviseert daarom een volledig voorwaardelijke veroordeling met een zo lang mogelijke proeftijd met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de opname in een zorginstelling met klinische behandeling, een behandelverplichting en na de klinische behandeling opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Psychiater D. Matser heeft in het kader van een eerdere strafzaak van de verdachte betreffende een soortgelijk feit, een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 januari 2017.
Psycholoog drs. A. Laurijssen-Timmers heeft in diezelfde zaak een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 januari 2017.
Uit deze rapportages komt naar voren dat er bij de verdachte onder meer sprake is van psychische problematiek. Verder kan op basis van deze rapportages worden vastgesteld dat het destijds aan de verdachte tenlastegelegde hem niet volledig kon worden toegerekend.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en psycholoog over en maakt die tot de hare. Niet gesteld of gebleken is dat de psychische toestand van de verdachte sinds hun rapporten veranderd is. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Hier zal in de straf rekening mee worden gehouden.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien de psychische problematiek van de verdachte. In plaats daarvan wordt een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank kiest hier enerzijds voor met het doel om de verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen en anderzijds om nieuwe strafbare feiten als de onderhavige te voorkomen door te bevorderen dat aan de verdachte de juiste zorg verschaft wordt. Het is immers zeer aannemelijk dat de oorzaak van de gepleegde feiten is mede gelegen is in het ontbreken van adequate, op de specifieke stoornis van verdachte toegesneden zorg en begeleiding. Voor wat betreft de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd in geval van recidive.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 16 maart 2017 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en openlijk geweld tegen personen veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 31 maart 2017.
Bij vonnis van 28 juni 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en mishandeling, meermalen gepleegd, veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 13 juli 2017.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd bij vonnis van 16 maart 2017 en verzocht daarbij de proeftijd te verkorten tot een jaar.
De officier van justitie heeft verder de tenuitvoerlegging van een gedeelte van 40 dagen van de voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd bij vonnis van 28 juni 2017 gevorderd. Hij heeft verklaard dat deze tijd, of zoveel minder als mogelijk, zal worden gebruikt om voor de verdachte een andere instelling te vinden die de voor de verdachte noodzakelijke zorg en het benodigde beveiligingsniveau kan aanbieden. Een terugplaatsing naar [naam instelling 1] is namelijk geen optie, gelet op de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie zal in eerste instantie proberen de verdachte te laten plaatsen in de [naam instelling 2] .
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis van 16 maart 2017 en voor het einde van de beide proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Bovendien heeft hij daardoor ook een bijzondere voorwaarde overtreden die hem in het kader van de bij vonnis van 28 juni 2017 is opgelegd, namelijk de bijzondere voorwaarde dat hij zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang/FPA en dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van beide voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast.
De rechtbank ziet geen reden hiervan af te wijken voor wat betreft de voorwaardelijke straf die is opgelegd 28 juni 2017 en die thans al voorlopig ten uitvoer wordt gelegd. Integendeel zelfs, aangezien de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte maakt dat de gevorderde tenuitvoerlegging voor de duur van 40 dagen nodig is om de officier van justitie en de reclassering tijd te geven om voor de verdachte een instelling te vinden die hem de noodzakelijke zorg kan aanbieden en tevens beschikt over een afdoende beveiligingsniveau.
Gezien de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte wordt tenuitvoerlegging van de gevorderde 3 weken (vonnis 16 maart 2017) nu echter niet opportuun geacht. Die vordering wordt daarom afgewezen. De rechtbank ziet onvoldoende grond voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie om de proeftijd te verkorten tot een jaar.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (zegge: drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht;
stelt als bijzondere voorwaarde:
1. de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang/FPA, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 28 juni 2017 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 40 (zegge: veertig) dagen;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 16 maart 2017 van de kinderrechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
wijst af de vordering tot verkorting van de proeftijd verbonden aan de bij vonnis van 16 maart 2017 van de kinderrechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Kraaijeveld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2018.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 november 2017 te Den Dolder, gemeente Zeist, [naam slachtoffer 1] , medewerkster van [naam instelling 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam slachtoffer 1] een schaar te tonen en/of die [naam slachtoffer 1] toe te voegen: "Ik ga je neersteken, ik ga je hartstikke doodsteken";
2.
hij op of omstreeks 21 december 2017 te Den Dolder, gemeente Zeist
[naam slachtoffer 2] , medewerker van [naam instelling 1] , heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- de nek/keel vast te pakken van die [naam slachtoffer 2] en/of de nek/keel van die [naam slachtoffer 2]
vast te houden en/of
- een mes en/of een vork te pakken en/of dit mes en/of die vork op/naar die
[naam slachtoffer 2] gericht te houden en/of richting die [naam slachtoffer 2] te lopen en/of dit mes
en/of die vork opgeheven te houden en/of
- die [naam slachtoffer 2] meermalen opzettelijk dreigend de woorden toe te voegen: "Ik maak je dood" en/of Ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;