ECLI:NL:RBROT:2018:7372

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
6676436 \ CV EXPL 18-6559
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige VvE-bijdragen door een vereniging van eigenaren

In deze zaak heeft de vereniging van eigenaren (VvE) te Rotterdam, vertegenwoordigd door haar gemachtigde BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders, een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De vordering betreft de betaling van achterstallige VvE-bijdragen, die de gedaagde als eigenaar van een appartement verschuldigd is. De VvE heeft bij dagvaarding van 12 februari 2018 gevorderd dat de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.268,39, vermeerderd met wettelijke rente, en toekomstige bijdragen van € 151,82 per maand. De gedaagde heeft de hoogte van de achterstand betwist en aangevoerd dat zij in de periode van januari 2017 tot en met maart 2018 al een bedrag van € 2.679,78 aan bijdragen heeft betaald. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de VvE de door de gedaagde gestelde betalingen heeft ontvangen en dat de vordering van € 1.268,39 toewijsbaar is. De toekomstige bijdragen zijn toegewezen tot het einde van het lopende boekjaar, en de gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 24 augustus 2018.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6676436 \ CV EXPL 18-6559
uitspraak: 24 augustus 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de vereniging
VVE [naam VVE] te Rotterdam,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 12 februari 2018,
gemachtigde: BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘de VvE’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het op de zitting van 27 februari 2018 gegeven mondelinge antwoord van [gedaagde];
  • het aanvullende schriftelijke antwoord van [gedaagde], met producties;
  • het vonnis van 5 april 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van 7 mei 2018 van de gemachtigde van de VvE, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 12 juni 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vordering

2.1
De VvE heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen:
  • om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de VvE te betalen een bedrag van € 1.268,39, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • om tegen behoorlijk bewijs van kwijting vanaf 1 maart 2018 per 1 maand een bedrag van € 151,82 te betalen, indien [gedaagde] in gebreke blijft deze tijdig te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf telkens de eerste dag van de 1 maand(en) van elke periode tot aan de voldoening, gedurende de periode dat [gedaagde] als eigenaar van de woning kan worden aangemerkt, een en ander een bedrag van € 25.000,00 tezamen met het bedrag van € 1.268,39 niet te boven gaand, met bepaling dat voornoemd bedrag van € 151,82 zal worden aangepast naar de jaarlijkse verlagingen of verhogingen conform rechtsgeldig door de vergadering van eigenaars genomen besluiten;
  • met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
Aan haar vordering heeft de VvE het volgende – zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd. [gedaagde] is eigenaar van het appartementsrecht, rechtgevend op het uitsluitend gebruik van een appartement met verdere aanhorigheden, welk appartement onderdeel uitmaakt van de onroerende zaak ten behoeve waarvan de VvE is opgericht. [gedaagde] is van rechtswege lid van de VvE en uit dien hoofde gehouden tot betaling van de in de vergadering van de VvE vastgestelde maandelijkse VvE-bijdragen. [gedaagde] heeft het verschuldigde bedrag van € 2.282,76 berekend tot en met 28 februari 2018 niet voldaan. Zij is dan ook de verschenen rente ten bedrage van € 49,41 en de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 42,35 inclusief btw verschuldigd geworden. Voorts is [gedaagde] de kosten voor het kadastrale uittreksel ten bedrage van € 6,05 verschuldigd aan VVE. Na aanmaning heeft [gedaagde] een bedrag van in totaal € 1.112,18 betaald, zodat een vordering resteert ten bedrage van € 1.268,39.

3.Het verweer

3.1
[gedaagde] heeft de hoogte van de achterstand in betaling van de VvE-bijdragen betwist. Zij heeft aangevoerd dat zij in de periode vanaf januari 2017 tot en met maart 2018 een bedrag van € 2.679,78 aan bijdragen aan de VvE en aan de gemachtigde van de VvE heeft betaald. Het kan dan niet kloppen dat er tot en met 28 februari 2018 een bedrag openstaat van € 2.283,76, alsof er in het jaar 2017 niets aan bijdragen is betaald. [gedaagde] heeft in het verleden betalingsregelingen getroffen met de gemachtigde van de VvE, die zij vanwege haar financiële situatie niet altijd kon nakomen. Zij is bezig met het verzamelen van stukken voor de gemeentelijke kredietbank, omdat zij dusdanige problematische schulden heeft, dat zij er zelf niet meer uit komt.

4.De beoordeling

4.1
Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de achterstand in betaling van de VvE-bijdragen. Op de comparitie van partijen heeft de VvE bij akte toegelicht en onderbouwd dat zij alle door [gedaagde] gestelde betalingen heeft ontvangen en heeft afgeboekt, grotendeels op het onderhavige dossier en voor een klein deel op een ouder dossier ter zake achterstallige VvE-bijdragen, waarin ook nog een bedrag openstond. De VvE heeft bij akte gesteld dat de vordering berekend tot en met de maand mei 2018 € 1.268,39 bedraagt. [gedaagde] heeft deze stand van zaken niet betwist. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.2
De vordering inzake de toekomstige, nog te vervallen bijdragen, en de wettelijke rente daarover in het geval [gedaagde] die bijdragen niet tijdig voldoet, wordt toegewezen tot het einde van het ten tijde van de dagvaarding lopende boekjaar. De reden van deze beperking is dat de hoogte van de bijdragen nadien nog niet vast staat.
4.3
De gevorderde kadastrale kosten ten bedrage van € 6,05 zijn niet noodzakelijkerwijs gemaakt voor een goede ambtsverrichting. Voor die kosten bestaat dan ook geen grond. Dit onderdeel van de vordering is dan ook niet toewijsbaar.
4.4
De rente is als onbetwist en op de wet gegrond toewijsbaar.
4.5
De gevorderde rente over de hoofdsom en de buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw zijn als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar.
4.6
Ingevolge artikel 6:44 lid 1 BW strekken de ontvangen betalingen van [gedaagde] eerst in mindering op de buitengerechtelijke incassokosten, vervolgens in mindering op de verschenen rente en ten slotte in mindering op de hoofdsom. Nu de rente en buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw toewijsbaar zijn, de kosten voor kadastrale recherche niet toewijsbaar zijn en de VvE niet heeft gesteld haar vordering op een andere manier te hebben berekend, wordt ervan uitgegaan dat een bedrag van € 1.262,34 (€ 1.268,39 minus € 6,05) aan hoofdsom resteert, welk bedrag dan ook zal worden toegewezen.
4.7
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De verschotten worden vastgesteld op € 98,01 aan explootkosten en € 476,00 aan griffierecht. Aan het gemachtigdensalaris worden twee punten à € 150,00 toegekend.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan de VvE tegen kwijting te betalen € 1.262,34, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tevens om aan de VvE te voldoen de toekomstige bijdragen, zodra opeisbaar, ten bedrage van € 151,82 per maand, die vervallen in de periode vanaf de maand juni 2018 tot het einde van het ten tijde van de dagvaarding lopende boekjaar, dan wel zoveel eerder als het lidmaatschap van [gedaagde] zal eindigen; de bijdragen dienen bij niet-tijdige betaling te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de eerste dag van de maand van elke periode tot aan de dag van de voldoening, een en ander een bedrag van € 25.000,00, tezamen met het hiervoor toegewezen bedrag van € 1.262,34, niet te boven gaand;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de VvE vastgesteld op € 574,01 aan verschotten en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.