ECLI:NL:RBROT:2018:733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
10/960080-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een terroristische organisatie in Syrië

Op 30 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in 2014 naar Syrië is afgereisd en zich heeft aangesloten bij de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra, thans bekend als Tahrir al-Sham. De verdachte heeft ondubbelzinnig afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn tijdens de rechtszittingen, die plaatsvonden op 23 maart 2017, 22 juni 2017, 12 september 2017 en 30 januari 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in Syrië bevond en niet terug wilde keren naar Nederland. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen jaar geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met bevel tot gevangenneming.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in aanmerking genomen. De verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die terroristische misdrijven pleegt, wat in strijd is met artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 7 december 2014 tot en met 20 februari 2017 in Syrië verbleef en actief deelnam aan de jihadistische strijd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit, maar heeft benadrukt dat de deelname aan terroristische organisaties streng moet worden bestraft.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan deelneming aan een terroristische organisatie en heeft de gevangenisstraf opgelegd, rekening houdend met de internationale verplichtingen van Nederland om terrorisme te bestrijden, ook als dat in het buitenland plaatsvindt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960080-16
Datum uitspraak: 30 januari 2018
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 maart 2017, 22 juni 2017, 12 september 2017 en - na het wijzen van een tussenvonnis op 26 september 2017, waarin het onderzoek werd heropend - het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.B. Haneveld heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, met een bevel tot gevangenneming van de verdachte.

4.Aanwezigheidsrecht

Uit de inhoud van het dossier komt naar voren dat de verdachte gedurende de periode waarin de zittingen plaatsvonden zich in het strijdgebied in Syrië heeft bevonden. Hij is op geen van de terechtzittingen verschenen.
De rechtbank stelt voorop dat het aanwezigheidsrecht één van de meest fundamentele rechten van een verdachte is. Een recht dat valt binnen het in artikel 6 EVRM verankerde recht op een eerlijk proces. Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk in het werk wordt gesteld om de verdachte ter terechtzitting aanwezig te kunnen laten zijn. Toch behoort berechting buiten aanwezigheid van de verdachte tot de mogelijkheden. Daarvan is in elk geval sprake als de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn.
De rechtbank constateert dat het openbaar ministerie in dit geval aan zijn inspanningsverplichting om contact te krijgen met de verdachte voldoende inhoud heeft gegeven en veel in het werk heeft gesteld om de verdachte, bijvoorbeeld via social media en al dan niet via andere personen, te bereiken.
Dit heeft ertoe geleid dat de verdachte op 10 maart 2017 - in verband met de zitting van 23 maart 2017 - zelf aan de politie in een (internet) telefoongesprek via Facebook Messenger te kennen heeft gegeven dat hij (op dat moment) in Idlib in Syrië verbleef waar op dat moment werd geschoten, dat hij nooit meer terug zou komen naar Nederland en dat hij bereid was een verklaring af te leggen als de officier van justitie dat zou wensen.
Voorts komt uit de inhoud van het dossier het volgende naar voren.
De zus van de verdachte heeft op 18 april 2017 verklaard dat zij via Facebook Messenger veel contact heeft met de verdachte. Zij heeft in bijzijn van de politie een foto van de oproeping voor de zitting van 22 juni 2017 aan de verdachte verstuurd via Facebook Messenger. De zus heeft op 14 juni 2017 telefonisch aan de verbalisanten medegedeeld dat zij nog contact met de verdachte heeft gehad en dat hij zei dat hij de dagvaarding had gezien, dat hij ook niet bij de zitting van 22 juni 2017 aanwezig zou zijn en dat hij überhaupt nooit terug zou komen, ongeacht de uitkomst van de rechtszaak.
Op 9 augustus 2017 heeft de politie wederom via Facebook Messenger aan de verdachte een bericht gestuurd, inhoudende dat op 12 september 2017 zijn strafzaak inhoudelijk zou worden behandeld. In dit bericht is hem ook gevraagd of hij (op afstand) een verklaring wil afleggen. Uit onderzoek is gebleken dat dit bericht op 28 augustus 2017 de status ‘verzonden’ had, maar niet was afgeleverd of gelezen. Op het bericht is geen reactie gekomen.
Op 6 september 2017 heeft de politie wederom telefonisch contact met de zus van de verdachte gehad. Zij deelde mede dat zij de verdachte regelmatig via Facebook Messenger videochatten spreekt, dat zij de verdachte op 2 september 2017 voor het laatst tijdens het videochatten heeft gezien en gesproken en dat de verdachte begreep dat zijn strafzaak inhoudelijk werd behandeld, maar dat dit hem niet veel leek te doen.
Uit voorgaande feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien leidt de rechtbank af, dat de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het aanwezigheidsrecht en ook geen gebruik (meer) wenst te maken van de gelegenheid om een verklaring af te leggen.

5.Aanleiding

Op 4 maart 2014 vertelde een familielid van de verdachte aan een wijkagent dat hij zich zorgen maakte over de verdachte, omdat hij kort geleden via Turkije naar Syrië zou zijn vertrokken.
Op 23 december 2014 verstrekte het plaatsvervangend hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) een Ambtsbericht met de navolgende informatie aan de landelijk officier van justitie terrorismebestrijding.
“ [naam verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] , volgens de GBA op 07 januari 2014 vertrokken naar Egypte vanaf het adres [adres] , [woonplaats] .
Betrokkene is in februari 2014 afgereisd naar Turkije en bevond zich in ieder geval eind maart 2014 in Syrië. Hij heeft zich aldaar aangesloten bij een aan Al Qa’ida gelieerde groepering en neemt deel aan de gewelddadige Jihadistische strijd.”

6.Bewijsoverwegingen

Uit een reeks door de AIVD, in de periode van 31 maart 2014 tot en met 28 februari 2015, opgenomen en uitgeluisterde telefoongesprekken komt naar voren dat:
  • de verdachte voor jihad naar Syrië is gegaan en daar in een trainingskamp heeft gezeten;
  • de verdachte zich in Idlib (Syrië) bevindt;
  • de verdachte zich heeft aangesloten bij een aan Al Qa'ida gelieerde jihadistische strijdgroep die over wapens beschikt en die de kafirs, de misdadigers en de vijanden van het geloof, bestrijdt en zich als ‘politie’ beschouwt;
  • de verdachte zegt dat zijn aanwezigheid in Syrië verborgen moet worden gehouden;
  • de verdachte nooit terug gaat komen en binnenkort met behulp van Allah shaheed gaat (De rechtbank maakt hieruit op dat de verdachte zegt dat hij martelaar wordt
  • de verdachte zich heeft ingeschreven voor een “operatie, aboudou van Al Ghorassaan”;
  • de verdachte vanuit een leidinggevende positie betrokken is bij de implementatie en naleving van shariawetgeving.
In een telefoongesprek van 6 juli 2014 zegt de verdachte dat hij zich bij een aan Al Qa'ida gelieerde jihadistische strijdgroep heeft aangesloten. Naar het oordeel van de rechtbank is algemeen bekend dat Jabhat al-Nusra zich in de maanden na het uitroepen van het Kalifaat door IS (in juni 2014) heeft geconcentreerd op het verkrijgen van de controle op het Turks-Syrisch grensgebied in het Noordwesten van Syrië. De strijdgroep begon daartoe in juli 2014 een offensief in de provincie Idlib [2] .
In de eerste maanden van 2015 heeft Jabhat al-Nusra, als leider van een coalitie met andere strijdgroepen, zijn opmars in de provincie Idlib voortgezet en op 28 maart 2015 viel de stad Idlib in handen van deze coalitie. Het in het westen van Syrië gelegen Idlib zou de toekomstige hoofdstad van Al-Qa'ida in Syrië moeten worden [3] .
In een telefoongesprek van 28 februari 2015 zegt de verdachte dat hij zich heeft ingeschreven voor een operatie van Al Ghorassaan. Met Al Ghorassaan wordt naar het oordeel van de rechtbank de Khorasangroep bedoeld. Deze groep maakt deel uit van Jabhat al-Nusra en heeft als doel het uitvoeren van aanslagen in het Westen door Westerse rekruten [4] .
Dat het de verdachte is die voormelde telefoongesprekken heeft gevoerd, zoals beschreven in het AIVD-ambtsbericht van 14 maart 2017, volgt uit een door een tolk/vertaler verricht stem vergelijkend onderzoek tussen de audiobestanden die door de AIVD zijn aangeleverd en zes chatgesprekken die hebben plaatsgevonden via het Facebook account van de verdachte. Volgens de tolk/vertaler is het hoogstwaarschijnlijk dat de persoon die in de audiobestanden verstrekt door de AIVD wordt geduid met [naam verdachte] , dezelfde is als de persoon in de zes chatgesprekken die hebben plaatsgevonden via Facebook. Ook heeft de getuige [naam getuige] , die de verdachte persoonlijk kent en een tijd met hem heeft opgetrokken, de stem van de verdachte op twee van de door de AIVD verstrekte audiobestanden met stelligheid herkend.
Daarnaast heeft de verdachte op 10 maart 2017 via Facebook Messenger een telefoongesprek gevoerd met een verbalisant waarin hij heeft verklaard dat hij in Idlib in Syrië verblijft, waar op dat moment werd geschoten, en dat hij nooit meer terugkomt naar Nederland.
Nu een familielid in maart 2014 heeft gemeld dat de verdachte naar Syrië is vertrokken, de verdachte zich op 10 maart 2017 naar eigen zeggen in Syrië heeft bevonden, en in de tussenliggende periode met een Syrisch telefoonnummer heeft gebeld, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in de periode van 7 december 2014 tot en met 20 februari 2017 in Syrië heeft verbleven. Voorts acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich in die periode heeft aangesloten bij Jabhat al-Nusra. Immers, de verdachte heeft in Syrië in een trainingskamp verbleven, gemeld dat hij zich heeft aangesloten bij een jihadistische strijdgroep die vijanden van het geloof bestrijdt en een positie (gehad) waarin hij toeziet op de naleving van de shariawetgeving.
Jabhat al-Nusra - thans Tahrir al-Sham genaamd - is door plaatsing op de VN en EU Sanctielijsten in internationaal verband aangemerkt als een (verboden) terroristische organisatie [5] . Deelname aan Jabhat al-Nusra/Tahrir al-Sham, levert dan ook deelname aan een terroristische organisatie als bedoeld in artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht op.
Conclusie
De verdachte is door af te reizen naar Syrië en zich daar aan te sluiten bij Jabhat-al Nusra (thans Tahrir al-Sham) tot het samenwerkingsverband van die organisatie gaan behoren en heeft gedurende de ten laste gelegde periode een aandeel gehad in de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.

7.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
in de periode van 07 december 2014 tot en met 20 februari 2017 te Syrië,
heeft deelgenomen aan een organisatie, namelijk Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), welke organisatie tot oogmerk
heefthet plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek
van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo, 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

8.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

9.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

10.Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Jihadistische strijdgroepen in Syrië maken zich op grootschalige en systematische wijze schuldig aan terroristische misdrijven. Op Nederland rust de internationale verplichting om terrorisme te bestrijden, ook als dat in een ander land plaatsvindt. Zoals hiervoor overwogen is het deelnemen aan de gewapende jihadstrijd in Syrië een terroristisch misdrijf. Terroristische misdrijven worden - ook internationaal - gezien als behorende tot de ernstigste misdrijven. Het deelnemen aan een terroristische organisatie, moet daarom streng worden bestraft.
De verdachte is begin 2014 afgereisd naar Syrië, hij heeft zich daar aangesloten bij een terroristische strijdgroep, verbleef in september 2017 nog in Syrië en wil niet terugkeren naar Nederland. Voor zover de rechtbank bekend maakt hij tot op de dag van vandaag nog steeds deel uit van die groep.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 augustus 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Straf
Wegens de grote dreiging die uitgaat van terroristische criminele organisaties, wordt alleen al de deelneming daaraan bedreigd met een hoge gevangenisstraf. Bij de vaststelling van de duur van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf laat de rechtbank meewegen dat het hier om een voltooid delict gaat en dat de verdachte blijkens de laatste berichten nog steeds in Syrië streed. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het onbekend is of, en zo ja, welk geweld tegen mensenlevens (of dreiging daarmee) de verdachte tijdens zijn deelname aan de gewapende strijd daadwerkelijk heeft gepleegd.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te melden duur passend en geboden. Tevens zal de rechtbank de gevorderde gevangenneming van de verdachte bevelen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt de gevangennemingvan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 07 december 2014 tot en met 20 februari 2017 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), namelijk Islamitische Staat (IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek
van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo, 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.
2.Kennisdocument ‘Van opstand naar jihad’ van dr. J. Jolen, gedateerd 14 april 2017, pagina 31.
3.Kennisdocument ‘Van opstand naar jihad’ van dr. J. Jolen, gedateerd 14 april 2017, pagina 33.
4.Kennisdocument ‘Van opstand naar jihad’ van dr. J. Jolen, gedateerd 14 april 2017, pagina 19.
5.Kennisdocument ‘Van opstand naar jihad’ van dr. J. Jolen, gedateerd 14 april 2017, pagina 134, paragraaf 4.1.13.