In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.E. Olthof. De officier van justitie, mr. P.A. Willemse, eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, maar de rechtbank oordeelde dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.
De zaak draaide om de vraag of de verdachte samen met een medeverdachte twee Iraakse personen had geholpen bij hun doorreis door Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk. De officier van justitie stelde dat de verdachte hen onderdak had geboden en vervoer had geregeld. Echter, de verdediging betwistte dit en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden rondom zijn aanhouding in overweging genomen.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet overtuigend kon worden gelinkt aan de mensensmokkel. De verdachte had verklaard dat hij onder invloed van drank en drugs in een vrachtwagen was geklommen en pas in Nederland wakker was geworden. De rechtbank vond dat de gegevens van de telefoons en de verklaringen van de verdachte niet voldoende waren om zijn betrokkenheid bij de mensensmokkel vast te stellen. Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen, omdat het bewijs niet overtuigend was.
Dit vonnis is uitgesproken door mr. N. Doorduijn, voorzitter, en mrs. W.J.M. Diekman en J. Bergen, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. drs. M.R. Moraal.