ECLI:NL:RBROT:2018:7290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
10/088470-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en veroordeling voor bezit vuurwapen na schietpartij in Rotterdam

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2018, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en bezit van een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een schietpartij die plaatsvond op 2 mei 2018 in Rotterdam. De verdachte had geschoten, maar er was onvoldoende bewijs dat hij gericht op het slachtoffer had geschoten, wat leidde tot zijn vrijspraak voor de poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die zelf gewond was geraakt, een geslaagd beroep op noodweer kon doen. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 13 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 8 maanden op, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, voor het bezit van een vuurwapen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank benadrukte het onaanvaardbare risico dat onbevoegd wapenbezit met zich meebrengt voor de veiligheid van de samenleving. De verdachte werd ook gewaarschuwd dat hij zich tijdens de proeftijd niet aan een strafbaar feit mocht schuldig maken, anders zou het voorwaardelijke deel van de straf ten uitvoer worden gelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/088470-18
Datum uitspraak: 31 augustus 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen,
raadsman mr. A.J.M. Bommer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. van Prooijen heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging van het onder 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden met aftrek van voorarrest voor het onder feit 2 bewezenverklaarde.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verklaring van de verdachte, dat hij niet door [naam slachtoffer] is beschoten en geraakt, maar door een onbekend gebleven persoon en dat hij vervolgens zijn eigen vuurwapen heeft gepakt en heeft teruggeschoten in de richting van die onbekend gebleven persoon, vindt geen steun in het dossier. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het - ondanks de ontkenning van [naam slachtoffer] - aannemelijk is dat [naam slachtoffer] op [naam verdachte] heeft geschoten en hem daarbij in zijn been heeft geraakt, waarna [naam verdachte] een wapen heeft gepakt en heeft teruggeschoten richting [naam slachtoffer] . Door terug te schieten heeft [naam verdachte] in voorwaardelijke zin het opzet gehad op het doodschieten van [naam slachtoffer] en kan de poging tot doodslag op [naam slachtoffer] wettig en overtuigend worden bewezen. Gelet echter op het feit dat [naam verdachte] al gewond op de grond lag en niet meer van zijn plaats kon komen, kan hij een geslaagd beroep op noodweer doen en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is - met de raadsman en de officier van justitie - van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde
medeplegenniet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het staat vast dat de verdachte, nadat hij zelf was beschoten en geraakt, heeft teruggeschoten. De vraag is echter, of de verdachte toen op [naam slachtoffer] of op iemand anders heeft geschoten. Er zijn geen getuigen die hebben verklaard dat de verdachte op [naam slachtoffer] heeft geschoten en ook andere stukken in het dossier bieden daarvoor geen steun. [naam slachtoffer] zelf verklaart evenmin dat de verdachte op hem heeft geschoten.
Er is dan ook onvoldoende bewijs dat de verdachte heeft geprobeerd om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door met een vuurwapen één of meer kogels in diens richting te schieten.
4.1.3.
Conclusie
Gelet op bovenstaande zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij
op 2 mei 2018 te Rotterdam een vuurwapen van categorie II of III, en munitie van categorie II of III, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In een poging om voor een vriend te bemiddelen in een ruzie is de verdachte met een schietklaar vuurwapen op zak naar diens woning gegaan. Voor de woning is er vrijwel direct een handgemeen ontstaan. Dat is uitgemond in een schietpartij, waarbij de verdachte gewond is geraakt aan zijn been. De verdachte heeft op dat moment aan den lijve ondervonden dat het onbevoegd bezit van een vuurwapen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt. Daarnaast veroorzaakt ongecontroleerd wapenbezit gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat gevoel wordt versterkt door het feit dat vuurwapens in toenemende mate worden gebruikt. Daarom dient tegen het voorhanden hebben van een vuurwapen streng te worden opgetreden.
De rechtbank heeft in strafverhogende zin rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdachte heeft bij het schietincident zelf ook ernstig lichamelijk en psychisch letsel opgelopen. Dit werkt strafverlagend. De rechtbank komt daarom tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist.
Om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw te bewapenen of andere strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 augustus 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 2 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, met een vuurwapen een of meer kogels naar/in de richting van die [naam slachtoffer] heeft afgeschoten/afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 jo 47 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
2
hij
op of omstreeks 2 mei 2018 te Rotterdam een vuurwapen van categorie II of III, en/of munitie van categorie II of III, voorhanden heeft gehad;
(art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie)