In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een schietpartij die plaatsvond op 2 mei 2018 in Rotterdam. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij, na het zien van een andere persoon (het slachtoffer) die op hem en zijn vriend schoot, een vuurwapen oppakte dat op de grond lag en terugschoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, maar dat het slachtoffer dekking kon zoeken, waardoor de poging tot doodslag niet is voltooid.
De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer kon doen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een dreigende aanranding. Hierdoor werd de strafbaarheid van zijn handelen opgeheven. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging voor zowel de poging tot doodslag als het vuurwapenbezit.
De rechtbank heeft in haar vonnis de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie genoemd, en heeft de beslissing op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak genomen. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.