ECLI:NL:RBROT:2018:7289

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
10/086845-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en voorhanden hebben vuurwapen met geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een schietpartij die plaatsvond op 2 mei 2018 in Rotterdam. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij, na het zien van een andere persoon (het slachtoffer) die op hem en zijn vriend schoot, een vuurwapen oppakte dat op de grond lag en terugschoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, maar dat het slachtoffer dekking kon zoeken, waardoor de poging tot doodslag niet is voltooid.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer kon doen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een dreigende aanranding. Hierdoor werd de strafbaarheid van zijn handelen opgeheven. De rechtbank heeft de verdachte dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging voor zowel de poging tot doodslag als het vuurwapenbezit.

De rechtbank heeft in haar vonnis de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie genoemd, en heeft de beslissing op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak genomen. Het vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/086845-18
Datum uitspraak: 31 augustus 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. R.V. Paniagua, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W. van Prooijen heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen;
  • bewezenverklaring van het overige onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging van het onder 1 ten laste gelegde;
  • voor het onder feit 2 bewezenverklaarde: veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijsoverweging
4.2.1.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Gegeven de omstandigheden kan niet zonder meer worden gesteld dat er een situatie is ontstaan waarin [naam slachtoffer] door de afgevuurde patronen - in vitale delen - geraakt had kunnen worden, met alle gevolgen van dien. Het staat niet vast dat de verdachte gericht op [naam slachtoffer] heeft geschoten. Bovendien stonden de verdachte en [naam slachtoffer] op een flinke afstand van elkaar en stond [naam slachtoffer] om de hoek van een gebouw, waar hij zich herhaaldelijk achter kon verschuilen. Dat betekent dat er geen aanmerkelijk kans was dat [naam slachtoffer] zou overlijden. Deze aanmerkelijk kans heeft de verdachte ook niet aanvaard.
Subsidiair is aangevoerd dat er – voor zover [naam medeverdachte] zich schuldig zou hebben gemaakt aan een poging doodslag door op [naam slachtoffer] te schieten - geen aanwijzingen zijn voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] . Er is ook geen (voorwaardelijke) opzet geweest op een dergelijke samenwerking, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van medeplegen.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [naam slachtoffer] bij de muur zag schieten en dat hij vervolgens met een pistool, dat hij op de grond naast [naam medeverdachte] zag liggen, heeft teruggeschoten. De getuige [naam getuige] verklaart dat de verdachte meerdere malen heeft geschoten. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft op de terechtzitting op een uitgeprint overzicht van Google Streetview van onder andere de [plaats delict] aangeduid waar hijzelf, de verdachte en [naam slachtoffer] zich bevonden op het moment van de schietpartij. Daaruit leidt de rechtbank af dat de afstand tussen [naam slachtoffer] en de verdachte, anders dan door de raadsman gesteld, niet groot was.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een persoon door een kogel uit een vuurwapen wordt geraakt, aan de gevolgen daarvan kan overlijden. Het vanaf korte afstand meermalen in de richting van [naam slachtoffer] schieten is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op en geschikt om hem te doden. De rechtbank oordeelt dat het opzet van de verdachte dan ook was gericht op het doodschieten van [naam slachtoffer] . Niet de wil van de verdachte, maar de omstandigheid dat [naam slachtoffer] dekking kon zoeken achter een muur, maakt dat het is gebleven bij een poging.
4.2.3.
Conclusie
Het vrijspraakverweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag, zoals onder 1 ten laste is gelegd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij
op 2 mei 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen kogels in
de richting van die [naam slachtoffer] heeft afgeschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij
op 2 mei 2018 te Rotterdam een vuurwapen van categorie II of
III en munitie van categorie II of III van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van
1.
poging tot doodslag;
en
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet alleen ten aanzien van de poging doodslag, maar ook voor het vuurwapenbezit een geslaagd beroep op noodweer kan doen. [naam slachtoffer] schoot meerdere malen in de richting van hem en zijn gewonde vriend [naam medeverdachte] , die op de grond lag. Er was daarmee een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding van zowel zijn eigen lichaam als dat van [naam medeverdachte] , waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Dat heeft hij gedaan door het wapen, dat naast [naam medeverdachte] op de grond lag, op te pakken en daar vervolgens meermalen mee te schieten in de richting van [naam slachtoffer] . Die gedragingen speelden zich min of meer op dezelfde tijd en plaats af en hebben een dusdanig nauw, samenhangend verband, dat zij niet los van elkaar bezien kunnen worden. Om die reden heeft de rechtbank ook geoordeeld dat er sprake is van eendaadse samenloop.
Het oppakken en vervolgens afvuren van het vuurwapen zijn onlosmakelijke onderdelen van de noodzakelijke verdediging door de verdachte van zijn en een anders lijf.
Nu het bewezenverklaarde handelen van de verdachte wordt gerechtvaardigd door de eerder noemde omstandigheden, komt de strafbaarheid hiervan te vervallen. De rechtbank zal de verdachte daarom voor beide bewezenverklaarde feiten ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 41, 45, 55 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van M.M. Cerpentier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 augustus 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 2 mei 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, met een vuurwapen een of meer kogels naar/in
de richting van die [naam slachtoffer] heeft afgeschoten/afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 jo 47 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
2
hij
op of omstreeks 2 mei 2018 te Rotterdam een vuurwapen van categorie II of
III en/of munitie van categorie II of III van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad;
(art. 26 jo 55 Wet wapens en munitie)