ECLI:NL:RBROT:2018:7224

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
30 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/549224 / HA ZA 18-431
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid in civiele zaak over ski-ongeval in Oostenrijk met betrekking tot consumentenkoop

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een bevoegdheidsincident, vorderen eiseressen, een Nederlandse skister en haar werkgever/verzekeraar, schadevergoeding van de Oostenrijkse exploitant van een skigebied naar aanleiding van een ski-ongeval. De rechtbank Rotterdam dient te beoordelen of zij internationaal bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van de partijen. De eiseres sub 1, een consument, heeft haar skipas in Nederland aangeschaft, wat de rechtbank bevoegd maakt op basis van de Brussel Ibis-Vo. De werkgever/verzekeraar, DSW, heeft echter geen bevoegdheid in Nederland, omdat de schade en de onrechtmatige daad zich buiten Nederland hebben voorgedaan. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is om de vordering van de consument te behandelen, maar onbevoegd is ten aanzien van de vordering van de werkgever/verzekeraar. De zaak wordt verwezen naar de kantonrechter voor verdere behandeling van de consumentenkoop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/549224 / HA ZA 18-431
Vonnis in incident van 22 augustus 2018
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de vennootschap met uitgesloten aansprakelijkheid
ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ DSW ZORGVERZEKERAAR U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. Z.J. Rittersma te Laag-Keppel,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
TIROLER ZUGSPITZBAHN GESELSCHAFT MIT BESCHRÄNKTER HAFTUNG, tevens handelend onder de naam Ehrwalder Almbahn en onder de naam Zillertaler Gletscherbahn Geselschaft met beschränkter Haftung & Co KG,
gevestigd te Ehrwald, Oostenrijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. G.C. Endedijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseressen] en Zugspitzbahn genoemd worden. Eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, sub 1 zal hierna [eiseres] worden genoemd en. eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, sub 2 DSW.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2018, met producties;
  • de incidentele conclusie strekkende tot beroep op onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in de incidentele vordering tot onbevoegdheid, met één productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het gevorderde in de hoofdzaak

2.1.
[eiseressen] vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat Zugspitzbahn aansprakelijk is voor alle door [eiseres] en DSW geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval van 30 januari 2015;
Zugspitzbahn veroordeelt te betalen:
a) aan [eiseres] een bedrag van € 33.053,89 wegens verschenen schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over de onderscheiden schadeposten vanaf 30 januari 2015, althans vanaf het moment dat [eiseres] daarop volgens het recht aanspraak kan maken, tot de dag van de algehele voldoening;
b) aan DSW een bedrag van:
primair: € 18.518,77 aan doorbetaald loon en betaalde zorgkosten;
subsidiair: € 17.143,11 aan doorbetaald loon en betaalde zorgkosten;
als verschenen schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over de onderscheiden schadeposten vanaf 30 januari 2015, althans vanaf het moment dat DSW daarop volgens het recht aanspraak kan maken, tot de dag van de algehele voldoening;
3. Zugspitzbahn veroordeelt aan [eiseressen] te betalen de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na het door de rechtbank te wijzen vonnis tot de dag van de algehele voldoening;
4. Zugspitzbahn veroordeelt in de nakosten van € 131,- zonder betekening en verhoogd met € 68,- indien betekening plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na het door de rechtbank te wijzen vonnis tot de dag van de algehele voldoening.
2.2.
Hieraan leggen [eiseressen] – samengevat – de volgende stellingen ten grondslag:
  • Zugspitzbahn exploiteert het skigebied Ehrwalder Almbahn in Oostenrijk;
  • [eiseres] is op 30 januari 2015 tijdens een wintersportvakantie op de skipiste in dit skigebied gewond geraakt toen zij daarop skiede;
  • Voorafgaande aan dit ongeval was [eiseres] met Zugspitzbahn een overeenkomst aangegaan tot het gebruik van de beveiligde en geprepareerde pistes in dit skigebied; van de van deze overeenkomst deel uitmakende verplichtingen maakt deel uit de verplichting voor Zugspitzbahn om de veiligheid op de piste te waarborgen door het beveiligen of verwijderen van gevaarlijke omstandigheden op of bij de piste en door het aanbrengen van een juiste, onder alle omstandigheden zichtbare, wegbewijzering en pistenmarkering; deze overeenkomst is tot stand gekomen op het moment dat [eiseres] een skipas kocht;
  • Het ongeval van [eiseres] is een gevolg van het niet naleven door Zugspitzbahn van deze contractuele verplichting; Zugspitzbahn is derhalve op grond van de door haar met [eiseres] gesloten overeenkomst jegens [eiseres] aansprakelijk voor de schade die [eiseres] als gevolg van dit ongeval heeft geleden of nog zal lijden, welke schade in totaal € 33.053,89 bedraagt;
  • DSW is de zorgverzekeraar en werkgever van [eiseres] ; DSW heeft voor een bedrag van

3.Het geschil in het incident

3.1.
Zugspitzbahn vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, met hoofdelijke veroordeling bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis van [eiseres] en DSW in de proceskosten.
3.2.
[eiseressen] concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis van Zugspitzbahn in de proceskosten, met de bepaling dat, indien Zugspitzbahn niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis betaalt, zij hierover de wettelijke handelsrente verschuldigd zal zijn.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling ingegaan, voor zover zij daarvoor van belang zijn.

4.De beoordeling in het incident

inleiding

4.1.
De incidentele conclusie is tijdig en vóór alle weren genomen. Zugspitzbahn is daarom ontvankelijk in het incident.
4.2.
Hier is sprake van een internationale zaak, omdat de gedaagde, Zugspitzbahn, buiten Nederland haar woonplaats heeft. De rechtbank is derhalve ambtshalve gehouden te onderzoeken of zij internationaal bevoegd is.
4.3.
Omdat sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 lid 1 van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna: Brussel Ibis-Vo), [eiseressen] hun vorderingen hebben ingesteld na 10 januari 2015 zoals vereist in artikel 66 Brussel Ibis-Vo en Zugspitzbahn woonplaats heeft in Oostenrijk, een lidstaat in de zin van Brussel Ibis-Vo (zie art. 5 lid 1 Brussel Ibis-Vo), dient de internationale bevoegdheid van deze rechtbank te volgen uit de bevoegdheidsregels van Brussel Ibis-Vo.
4.4.
Aangezien Zugspitzbahn, de gedaagde in deze zaak, geen woonplaats heeft in Nederland, kan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in deze zaak niet volgen uit de in artikel 4 lid 1 neergelegde hoofdbevoegdheidsregel van Brussel Ibis-Vo dat de gerechten rechtsmacht hebben van de lidstaat waar de gedaagde zijn woonplaats heeft. Aangezien gesteld noch gebleken is van een forumkeuze, kan de internationale bevoegdheid van deze rechtbank evenmin volgen uit het bepaalde in artikel 25 Brussel Ibis-Vo inzake bevoegdheid op grond van een exclusie forumkeuze.
4.5.
De internationale bevoegdheid van deze rechtbank moet derhalve volgen uit andere bevoegdheidsregels van Brussel Ibis-Vo (vgl. art. 5 lid 1 Brussel Ibis-Vo). Bestaan zulke bevoegdheidsregels niet, dan is deze rechtbank onbevoegd.
de internationale bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de tegen DSW ingestelde vorderingen
4.6.
DSW vordert van Zugspitzbahn vergoeding van de door haar aan [eiseres] vergoede zorgkosten en van het door haar aan [eiseres] doorbetaalde loon tijdens laatstgenoemdes arbeidsongeschiktheidsperiode.
4.7.
Een contractuele rechtsverhouding in algemene zin tussen DSW en Zugspitzbahn is gesteld noch gebleken. De internationale bevoegdheid van deze rechtbank kan derhalve niet volgen uit het bepaalde in artikel 7 sub 1 Brussel Ibis-Vo.
4.8.
Uit de stellingen van DSW leidt de rechtbank af dat DSW tot doorbetaling van het loon van [eiseres] tijdens haar arbeidsongeschiktheidsperiode gehouden was op grond van de arbeidsovereenkomst tussen deze partijen. Brussel Ibis-Vo houdt weliswaar in de artikelen 20-23 bevoegdheidsregels in met betrekking tot individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst, maar die bevoegdheidsregels hebben geen betrekking op vorderingen van een werkgever tegen derden als de onderhavige vorderingen.
4.9.
Uit de stellingen van DSW leidt de rechtbank af dat DSW tot vergoeding aan [eiseres] van de zorgkosten gehouden was op grond van de tussen [eiseres] , als verzekerde, met DSW, als verzekeraar, tot stand gekomen verzekering. Brussel Ibis-Vo houdt weliswaar in de artikelen 10-16 bevoegdheidsregels in met betrekking tot verzekeringszaken, maar die bevoegdheidsregels hebben geen betrekking op vorderingen van de verzekeraar tegen derden als de onderhavige vorderingen.
4.10.
Bij gebreke van andere toepasselijke bevoegdheidsregels van Brussel Ibis-Vo kan de internationale bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vorderingen van DSW tegen Zugspitzbahn derhalve alleen maar volgen uit de bevoegdheidsregel van artikel 7, aanhef en sub 2, Brussel Ibis-Vo:
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
[…]
ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie EU (EG) volgt dat deze regeling ziet zowel op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de veroorzakende gebeurtenis. De eisende partij heeft de keuze of hij de verweerder oproept voor de rechter van de plaats waar de schade is ingetreden (“
Erfolgsort”) dan wel voor de rechter van de plaats van de veroorzakende gebeurtenis die aan de schade ten grondslag ligt (“
Handlungsort”); vgl. HvJ EG 30 november 1976 –
Bier/Mines de potasse d’Alsace, zaak 21/76, ECLI:EU:C:1976:166. De woorden ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ duiden niet op de plaats waar de gelaedeerde stelt vermogensschade te hebben geleden als gevolg van een door hem geleden, in een andere staat ingetreden aanvankelijke schade (vgl. HvJ EG 19 september 1995 –
Marinari/Lloyd’s Bank, C-364/93, ECLI:EU:C:1995:289), evenmin op de plaats waar de gelaedeerde woont of waar zich het centrum van zijn vermogen bevindt op de enkele grond dat hij aldaar financiële schade heeft geleden die voortvloeit uit het in een andere staat ingetreden verlies van vermogen (vgl. HvJ EG 10 juni 2004 –
Kronhofer/Maier, C-168/02, ECLI:EU:C:2004:364) en HvJ EU 16 juni 2016 –
Universal Music, C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449).
De schade waarvan DSW vergoeding vordert, is het gevolg van schade die [eiseres] geleden heeft. Als
Handlungsortin de zin van artikel 7 sub 2 Brussel Ibis-Vo moet dus worden aangemerkt de plaats waar de schade is veroorzaakt die
[eiseres]heeft geleden
.Aangezien de eerste schade die [eiseres] heeft opgelopen de schade aan haar lichaam is die is ontstaan tijdens haar ongeval op de piste in Oostenrijk, is het
Handlungsortgelegen in Oostenrijk, zodat die plaats niet kan leiden tot de bevoegdheid van deze rechtbank. Datzelfde geldt voor het
Erfolgsort. DSW vordert namelijk vergoeding van vermogensschade die zij in Nederland heeft, althans zou hebben, geleden die het gevolg is van schade [eiseres] in Oostenrijk heeft geleden. Zonder de door [eiseres] in Oostenrijk opgelopen blessures/verwondingen zou DSW immers geen zorgkosten hebben hoeven te vergoeden en loon door te betalen aan [eiseres] .
Deze rechtbank kan derhalve geen bevoegdheid ontlenen aan artikel 7, aanhef en sub 2, Brussel Ibis-Vo.
4.11.
Bij gebreke van andere toepasselijke bevoegdheidsregels is deze rechtbank derhalve onbevoegd kennis te nemen van de vordering van DSW tegen Zugspitzbahn.
de internationale bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de tegen [eiseres] ingestelde vorderingen
4.12.
Niet in geschil is dat aan de rechtsverhouding tussen [eiseres] en Zugspitzbahn een overeenkomst ten grondslag ligt.
Brussel Ibis-Vo kent in haar artikelen 17-23 – afdeling 4 van Brussel Ibis-Vo – een regeling voor de rechterlijke bevoegdheid voor overeenkomsten die door consumenten zijn gesloten. Partijen betwisten of uit deze regeling moet volgen dat deze rechtbank bevoegd is.
4.13.
In artikel 18 Brussel I-bis Vo is bepaald dat de rechtsvordering die door de consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij die overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij, ongeacht de woonplaats van de wederpartij, voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.
[eiseres] heeft woonplaats binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, de rechtbank Rotterdam, zodat, voor zover [eiseres] heeft te gelden als een consument in de zin van deze bevoegdheidsregel, daaruit volgt dat deze rechtbank bevoegd is.
4.14.
Gewezen zij vervolgens op artikel 17 Brussel Ibis-Vo:
1. Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 6 en artikel 5, punt 7, wanneer:
a.
a) het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken;
b) het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken, of
c) in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.
2. Wanneer de wederpartij van de consument geen woonplaats heeft op het grondgebied van die lidstaat maar in een lidstaat een filiaal, een agentschap of enige andere vestiging heeft, wordt hij voor de geschillen betreffende de exploitatie daarvan geacht woonplaats te hebben op het grondgebied van die lidstaat.
3. Deze afdeling is niet van toepassing op vervoerovereenkomsten, behoudens overeenkomsten waarbij voor één enkele prijs zowel vervoer als verblijf worden aangeboden.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] heeft gecontracteerd met Zugspitzbahn voor een niet-bedrijfsmatig/niet-beroepsmatig gebruik. Evenmin is in geschil dat deze overeenkomst niet bestreken wordt door het bepaalde onder a of b van het eerste lid van artikel 17 Brussel Ibis-Vo. Voor de toepasselijkheid van afdeling 4 van Brussel Ibis-Vo (artt. 17-23 Brussel Ibis-Vo) moet derhalve voldaan zijn aan het bepaalde onder c van het eerste lid van artikel 17 Brussel Ibis-Vo. Of dat laatste het geval is, is tussen partijen in geschil. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
4.15.
Volgens [eiseressen] heeft [eiseres] via internet met behulp van een creditcard vanuit Nederland de skipas voor het hiervoor genoemde skigebied Ehrwalder Almbahn aangeschaft. Dit is door Zugspitzbahn niet betwist, zodat het is komen vast te staan.
4.16.
Voor de toepasselijkheid van het bepaalde onder c van het eerste lid van artikel 17 Brussel Ibis-Vo op de onderhavige zaak is in ieder geval noodzakelijk dat vast komt te staan dat Zugspitzbahn haar activiteiten ook richt op Nederland, de lidstaat waar [eiseres] woonplaats heeft.
4.17.
In het arrest van het Hof van Justitie van 7 december 2010 in de gevoegde zaken C-585/08 (
Pammer/Schlüter) en C-144/09 (
Alpenhof/Heller), ECLI:EU:C:2010:740, is uiteengezet wat de aard van de aanwijzingen is dat een persoon commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft dan wel dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat in de zin van artikel 15 lid 1 sub c van de Verordening nr. 44/2001, de voorgangster van Brussel Ibis-Vo. Dit wetsartikel is – weliswaar vernummerd – overgezet naar de Brussel Ibis- Vo, zodat dit arrest ook toepasbaar is op de onderhavige zaak.
Er is volgens het Hof van Justitie niet reeds sprake van het richten van een activiteit op een lidstaat wanneer de website van de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit op internet kan worden geraadpleegd in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. De nationale rechter moet met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval beoordelen of de persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit dergelijke activiteiten richt op de lidstaat waar de consument woonplaats heeft. Tot de aanwijzingen op basis waarvan kan worden vastgesteld of een activiteit ‘gericht is op’ de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, behoort elke duidelijke uitdrukking van de wil om de consumenten in deze lidstaat als klanten te winnen. Een duidelijke uitdrukking van deze wil van de ondernemer is de vermelding dat hij zijn diensten of goederen aanbiedt in één of meerdere bij name genoemde lidstaten.
In zaken als die van het hoofdgeding zouden de volgende voor het Hof van Justitie aangevoerde kenmerken, waarvan de lijst niet uitputtend is, aanwijzingen kunnen vormen dat een activiteit gericht is op één of meerdere lidstaten:
  • het internationale karakter van de betrokken activiteit, zoals bepaalde toeristische activiteiten;
  • de vermelding van een telefoonnummer met internationaal kengetal;
  • het gebruik van een andere topleveldomeinnaam dan die van de lidstaat waar de ondernemer gevestigd is, bijvoorbeeld ‘.de’, of het gebruik van een neutrale topleveldomeinnaam, zoals ‘.com’ of ‘.eu’;
  • routebeschrijvingen vanuit één of meerdere andere lidstaten naar de plaats waar de dienst wordt verricht;
  • de verwijzing naar een internationale clientèle die is samengesteld uit klanten die in verschillende lidstaten woonplaats hebben, met name door de weergave van getuigenissen van deze klanten.
4.18.
[eiseressen] hebben aangevoerd dat Zugspitzbahn zich richt op de Nederlandse markt door via haar website in Nederland reclame te maken. Ook richt zij zich op een internationale clientèle door het skigebied in de Engelse taal aan te prijzen en geeft zij de mogelijkheid om skipassen vanuit het buitenland te boeken. Voorts gebruikt Zugspitzbahn een telefoonnummer met een internationaal kengetal, is er een contactformulier in de Nederlandse taal en is het mogelijk om een routebeschrijving te downloaden. Een en ander is door Zugspitzbahn niet betwist, zodat het is vast komen te staan.
Uit dit alles kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat Zugspitzbahn haar commerciële activiteiten richt op de Nederlandse consumentenmarkt. Dat Zugspitzbahn zich richt op de Nederlandse consument wordt door Zugspitzbahn overigens niet betwist. Dat Zugspitzbahn aanvoert dat de commerciële activiteiten van Zugspitzbahn moeten worden gezien als het exploiteren van het skigebied en dat deze activiteit in Oostenrijk plaatsvindt, maakt dit niet anders. Voor het exploiteren van een skigebied is het voor de exploitant van belang dat toeristen voor inkomsten zorgen door van het skigebied gebruik te maken. In de huidige tijd is de inzet van internet hierbij een gebruikelijk middel. Artikel 17 lid 1 onder c van Brussel I-bis Vo bepaalt dat de commerciële activiteiten met ongeacht welke middelen wordt gericht op de lidstaat van de consument. Dit houdt niet in dat Zugspitzbahn fysiek aanwezig hoeft te zijn in de lidstaat waar zij haar commerciële activiteiten op richt.
4.19.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] kan worden aangemerkt als consument in de zin van artikel 17 lid 1 aanhef en onder c van Brussel I-bis Vo. Uit het bovenstaande volgt dan ook dat deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vordering van [eiseres] tegen Zugspitzbahn voor zover aan deze vordering de tussen [eiseres] en Zugspitzbahn gesloten overeenkomst ten grondslag is gelegd.
4.20.
Aangezien dit contractuele geschil tussen [eiseres] en Zugspitzbahn een consumentenkoopovereenkomst betreft in de zin van artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) behoort deze zaak behandeld te worden door de kantonrechter van deze rechtbank. De zaak zal dan ook dienovereenkomstig verwezen worden.
4.21.
Voor zover uit de stellingen van [eiseressen] volgt dat Zugspitzbahn ook onrechtmatig jegens haar gehandeld heeft, kan dat niet leiden tot bevoegdheid van deze rechtbank, dat wil zeggen, bevoegdheid op grond van artikel 7 sub 2 Brussel Ibis-Vo. De rechtbank verwijst in dat verband naar r.o. 4.10 hierboven.
proceskosten
4.22.
De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten van het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich
onbevoegdkennis te nemen van de vorderingen van
DSWtegen Zugspitzbahn;
5.2.
verklaart zich
bevoegdkennis te nemen van de op overeenkomst gebaseerde vorderingen van
[eiseres]tegen Zugspitzbahn;
5.3.
houdt de beslissing over de proceskosten van het incident aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak,
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak van eiseres [eiseres] tegen gedaagde Zugspitzbahn in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank van donderdag 27 september 2018 om 10.00 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.
2130/901/1729