ECLI:NL:RBROT:2018:722

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
ROT 17/5769
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [naam eiseres], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand, welke door verweerder op 18 mei 2017 werd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 7 september 2017. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen van eiseres van 5 mei 2017 en 17 mei 2017 betrekking hebben op dezelfde kosten, waardoor sprake is van een herhaalde aanvraag. Verweerder heeft de aanvraag van 17 mei 2017 afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing konden rechtvaardigen. Eiseres heeft aangevoerd dat haar gemachtigde een werkwijze hanteert die de rechten van eiseres veiligstelt, maar de rechtbank oordeelt dat er geen nieuw gebleken feiten zijn.

De rechtbank concludeert dat verweerder bevoegd was om de aanvraag af te wijzen en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/5769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Schiedam, eiseres,

gemachtigde: mr. K.M. van der Boor,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam, verweerder,
gemachtigde: L.L. van der Linden.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1. Op 5 mei 2017 heeft verweerder van eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdragen voor een advocaat (toevoegingsnummers 3JN9628, 3JN9659, 3JN9658 en 3JN8440) en griffierecht (nota van 19 april 2017), in totaal een bedrag van € 777,-, ontvangen. Bij besluit van 11 mei 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat de draagkracht van eiseres voldoende is. Op 17 mei 2017 heeft verweerder van eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand ontvangen voor dezelfde kosten als waar de aanvraag van 5 mei 2017 op zag.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat sprake is van een herhaalde aanvraag en dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet Bestuursrecht (Awb). Verweerder verwijst daarbij naar zijn besluit van 11 mei 2017.
3. Eiseres voert –samengevat – aan dat haar gemachtigde de werkwijze hanteert dat op de dag van het versturen van de nota aan eiseres een voorlopige aanvraag voor bijzondere bijstand naar verweerder wordt gestuurd. De aanvraag die eiseres op een later tijdstip indient is een aangevulde kopie van de aanvraag die haar gemachtigde heeft ingediend. De aanvraag door de gemachtigde dient ter veiligstelling van de rechten van eiseres en de aangevulde kopie dient ter completering van de aanvraag. Verder betoogt eiseres dat verweerder haar draagkracht te hoog heeft vastgesteld. Tot slot betoogt eiseres dat zij in bezwaar ten onrechte niet gehoord.
4. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
5. De rechtbank stelt vast dat de aanvragen van eiseres van 5 mei 2017 en 17 mei 2017 zien op dezelfde kosten, zodat sprake is van een herhaalde aanvraag. Eiseres heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd. Gelet hierop was verweerder bevoegd de aanvraag van 17 mei 2017 af te wijzen onder verwijzing naar het besluit van 11 mei 2017, waarbij de aanvraag van 5 mei 2017 is afgewezen. De rechtbank ziet geen grond om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
6. Gelet op het voorgaande wordt aan een beoordeling van de door verweerder in het kader van het besluit van 11 mei 2017 vastgestelde draagkracht niet toegekomen.
7. Op grond van artikel 7:2 van de Awb stelt het bestuursorgaan de indiener van het bezwaarschrift in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op het bezwaar beslist. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat van het horen mag worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kan leiden. Die situatie deed zich hier voor, nu eiseres in haar bezwaarschrift heeft erkend dat de aanvragen van 5 mei 2017 en 17 mei 2017 zien op dezelfde kosten, zij daarin geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld en zij daarin alleen heeft verwezen naar haar bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2017. Verweerder hoefde eiseres in bezwaar dan ook niet te horen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van
F. Doornekamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.