1.6Op 13 april 2017 heeft tussen verweerder en eiser een gesprek plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder primair besluit 2 genomen.
2. Verweerder heeft eisers recht op een AIO-aanvulling over de periode van 30 maart 2015 tot en met 31 juli 2016 ingetrokken, omdat de vermogensspaarrekening in ieder geval sinds 30 maart 2015 op eisers naam staat en daar in 2015 een bedrag van
€ 127.782,- op stond. Volgens verweerder is eisers vermogen sinds 30 maart 2015 daardoor hoger dan de vermogensgrens, zodat eiser over de genoemde periode geen recht had op een AIO-aanvulling. Daarbij wijst verweerder erop dat niet is gebleken dat het geld op de vermogensspaarrekening niet tot eisers vermogen moet worden gerekend. Ten aanzien van de boete wijst verweerder erop dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden en dat de boete op 50% van de te veel betaalde AIO-aanvulling is gesteld.
3. Eiser voert aan dat hij de vermogensspaarrekening op zijn naam heeft geopend voor zijn vriend, de heer [naam 2] , en dat het geldbedrag op de vermogensspaarrekening aan de heer [naam 2] toebehoort. In dat kader voert eiser aan dat de heer [naam 2] , die in de Verenigde Staten woont, zijn twee bedrijven in Nederland had opgeheven en het geld van deze bedrijven op eisers bankrekening heeft geparkeerd. Volgens eiser kan de heer [naam 2] zelf geen bankrekening in Nederland openen, omdat hij geen verblijfsvergunning en geen burgerservicenummer heeft. In dat verband wijst eiser op de door hem overgelegde stukken, waaronder een in de Engelse taal opgestelde schriftelijke verklaring van de heer [naam 2] , de voorlopige aanslag 2015, de aangifte inkomstenbelasting 2015 en de definitieve aanslag 2015. Volgens eiser blijkt uit de voorlopige aanslag 2015, de aangifte inkomstenbelasting 2015 en de definitieve aanslag 2015 dat hij de vermogensspaarrekening heeft opgegeven bij de belastingdienst, dat hij over 2015 geen vermogensbelasting over het geldbedrag op de vermogensspaarrekening hoeft te betalen en dat dit bedrag fiscaal niet op zijn naam staat. Verder voert eiser aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn bewijslast voor de intrekking van zijn AIO-aanvulling en zeker niet voor de oplegging van de boete. Verweerder had contact moeten opnemen met de heer [naam 2] en de bankafschriften bij ABN Amro moeten opvragen.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, eerste volzin, in samenhang gelezen met de artikelen 47a, tweede lid, en 47b van de Pw, doet de belanghebbende aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand
Op grond van artikel 19, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 47a, tweede lid, heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 47a, tweede lid, van de Pw, voor zover van belang, worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 47a, tweede lid, van de Pw, wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover iemand beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
Op grond van artikel 47g, eerste lid, van de Pw legt verweerder een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 54, derde lid, in samenhang gelezen met de artikelen 47a, tweede lid, en 47b van de Pw, herziet verweerder een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt hij een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan verweerder een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Op grond van artikel 58, eerste lid, in samenhang gelezen met de artikelen 47a, tweede lid, en 47b van de Pw, vordert verweerder de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.