ECLI:NL:RBROT:2018:7131

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
30 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/556591 / FA RK 18-6438
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verklaring van geen gevaar op grond van Wet Bopz

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 augustus 2018, werd een verzoek afgewezen dat was ingediend door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van een verklaring dat betrokkene, die lijdt aan schizofrenie, niet langer geestelijk gestoord of gevaarlijk zou zijn. De procedure begon met een verzoekschrift van de officier, dat op 13 augustus 2018 was ingediend. De behandeling vond plaats op 23 augustus 2018, waarbij betrokkene en zijn advocaat, mr. H.J. Naber, aanwezig waren. De psychiater en behandelaar van betrokkene, dhr. A.C. Hagendijk, werd telefonisch gehoord.

De rechtbank oordeelde dat de behandelaar van betrokkene, die sinds zijn zestiende jaar in psychiatrische zorg is, terecht had geweigerd om de gevraagde verklaring af te geven. De behandelaar stelde dat betrokkene nog steeds lijdt aan schizofrenie en dat deze stoornis gevaar met zich meebrengt, zoals eerder vastgesteld in een beschikking van 8 februari 2018. Betrokkene had in het verleden zijn medicatie gestaakt, wat leidde tot een psychose en opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Ondanks betrokkene's stelling dat het goed met hem gaat en dat hij geen behandeling meer wil, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de stoornis was verdwenen of dat er geen gevaar meer was.

De rechtbank besloot daarom het verzoek van de officier van justitie af te wijzen, met de overweging dat de behandelaar op goede gronden had geweigerd de verklaring af te geven. De beslissing werd genomen door mr. J. van Driel, rechter, in aanwezigheid van griffier A. Hoogendijk-Jansen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/556591 / FA RK 18-6438
Patiëntnummer: 10.448.40
Beschikking van 27 augustus 2018 betreffende een verzoek als bedoeld in artikel 14g lid 4 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam patiënt],
geboren op [geboortedatum patiënt] , [geboorteplaats patiënt] ,
hierna: betrokkene,
wonende [adres patiënt] , [woonplaats patiënt] ,
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 13 augustus 2018, met bijlagen.
1.1.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 augustus 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- betrokkene met zijn hierboven genoemde advocaat.
Dhr. A.C. Hagendijk, psychiater en behandelaar van betrokkene, verbonden aan Antes GGZ, locatie Albrandswaardsedijk, is telefonisch gehoord.

1.De beoordeling

1.1.
Op grond van artikel 14g leden 1 en 4 Wet Bopz kan de rechter op verzoek van de officier van justitie met betrekking tot een persoon ten behoeve van wie eerder een (nieuwe) voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14c de leden 1 en 2 Wet Bopz is afgegeven, de behandelaar bevelen een verklaring af te geven dat betrokkene niet langer in zijn geestvermogens is gestoord of gevaarlijk is.
1.1.
Een dergelijk verzoek doet de officier van justitie wanneer betrokkene op een eerder aan zijn behandelaar gericht verzoek tot afgifte van een dergelijke verklaring, een afwijzende schriftelijke reactie heeft ontvangen en betrokkene de officier van justitie verzoekt om een rechterlijk oordeel ter zake te vragen.
1.1.
Vaststaat dat bij beschikking van 8 februari 2018 een nieuwe voorwaardelijke machtiging ten behoeve van betrokkene is afgegeven, geldend tot 9 februari 2019, waarbij betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden, mede inhoudende het gebruik van medicatie. In deze beschikking is vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie, welke stoornis gevaar doet veroorzaken. Dat gevaar bestaat er in dat betrokkene zichzelf zal verwaarlozen en maatschappelijk ten onder zal gaan. In de mede aan deze beschikking ten grondslag liggende geneeskundige verklaring, opgesteld door psychiater E.A. Noorlander op 18 januari 2018, is onder meer aangegeven dat de stoornis van betrokkene chronisch is gebleken.
2.4.
Bij brief (van zijn raadsman) van 20 juni 2018 gericht aan de geneesheer-directeur van Antes GGZ, locatie Albrandswaardsedijk, heeft betrokkene verzocht te verklaren dat de stoornis van betrokkene niet langer een gevaar doet veroorzaken.
2.5.
Bij brief van 27 juli 2018 gericht aan de raadsman van betrokkene, heeft de behandelaar van betrokkene aangegeven dat bij betrokkene het juiste inzicht ontbreekt in de aard van zijn psychiatrische problematiek en dat hij ook niet zelfstandig gemotiveerd is om zijn huidige behandeling, dankzij welke hij momenteel een stabiel niveau van functioneren heeft bereikt, voort te zetten. De behandelaar geeft daarbij aan het niet eens te zijn met de stelling dat de stoornis van betrokkene geen gevaar meer veroorzaakt en verklaart de verzochte verklaring daarom niet te verstrekken.
2.6.
Ter zitting is door en namens betrokkene gesteld dat er niet alleen geen sprake meer is van gevaar voortvloeiend uit een stoornis, maar dat er ook geen sprake meer is van een stoornis. Daarnaast heeft betrokkene kenbaar gemaakt dat het goed met hem gaat, dat hij geen medicijnen meer nodig heeft en liever geen behandeling meer wil ondergaan.
2.7.
De behandelaar heeft aangegeven dat betrokkene sinds zijn 16e jaar in psychiatrische zorg is en dat het thans goed met hem gaat, met name vanwege de behandeling en medicatie die betrokkene ontvangt. De kwetsbaarheid voor een psychose bij betrokkene wordt gecompenseerd door zijn medicatie-gebruik. Nog in 2017 heeft betrokkene de inname van zijn medicatie gestaakt hetgeen heeft geleid tot een psychose in het kader van schizofrenie en opname in een psychiatrisch ziekenhuis, ter afwending van het gevaar.
2.8.
Uit het dossier van betrokkene blijkt dat hij ook vóór 2018 herhaaldelijk is gediagnosticeerd met schizofrenie en dat betrokkene als gevolg daarvan het hiervoor omschreven gevaar veroorzaakte voor zichzelf.
2.9.
Betrokkene heeft zijn stelling dat er geen sprake meer is van een stoornis en dat er geen sprake meer is van daaruit voortvloeiend gevaar op geen enkele wijze onderbouwd of aannemelijk gemaakt.
De behandelaar heeft gesteld dat bij betrokkene sprake is van schizofrenie. Deze stelling wordt ondersteund door de omstandigheid dat uit het dossier van betrokkene blijkt dat in de afgelopen vijf jaren door meerdere psychiaters een stoornis bij betrokkene is vastgesteld, in het bijzonder schizofrenie. Deze stoornis is een chronische stoornis die niet zo maar verdwijnt. Voorts is door de behandelaar gesteld dat uit deze stoornis gevaar voortkomt zoals hiervoor omschreven. De behandelaar heeft daarbij gewezen op het feit dat betrokkene nog in 2017 is gedecompenseerd na het staken van medicatie hetgeen heeft geleid tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Dit is door betrokkene niet weersproken. Dat het thans naar omstandigheden goed gaat met betrokkene is, gelet op het voorgaande, dus hoogstwaarschijnlijk geen gevolg van het verdwijnen van de stoornis, maar enkel en alleen het resultaat van behandeling en medicatie-inname.
2.10.
Onder deze omstandigheden heeft de behandelaar terecht en op goede gronden geweigerd te verklaren dat er geen sprake meer is van een stoornis of van daaruit voortvloeiend gevaar.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

1.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, rechter, in tegenwoordigheid van
A. Hoogendijk-Jansen, griffier.