ECLI:NL:RBROT:2018:7073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/550306 / KG ZA 18-494
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over verduistering en afgifte administratie binnen Stichting De Kattenmand

In deze zaak heeft de Stichting De Kattenmand een kort geding aangespannen tegen haar voorzitter/penningmeester, [gedaagde], in verband met beschuldigingen van verduistering en het niet afgeven van de administratie. De Stichting, opgericht in 2009, heeft als doel het welzijn van (zwerf)katten te bevorderen. De problemen binnen de Stichting kwamen aan het licht toen financiële onregelmatigheden werden ontdekt, wat leidde tot een aangifte van verduistering door een bestuurslid. De Stichting vorderde onder andere de afgifte van de administratie en een verbod voor [gedaagde] om als voorzitter/penningmeester op te treden totdat hij rekenschap had afgelegd over zijn financiële beleid.

Tijdens de procedure werd duidelijk dat er een bestuurlijke impasse was ontstaan, waarbij [gedaagde] en een andere bestuurslid, [persoon 2], samen het bestuur vormden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Stichting recht had op de afgifte van de administratie en de bonnen en facturen van de aankopen gedaan via de bankrekening van de Stichting over de jaren 2016 tot en met 2018. De vorderingen tot het afleggen van rekening en verantwoording en het verbod op het uitoefenen van bestuursfuncties werden afgewezen, omdat de Stichting niet voldoende onderbouwd had waarom deze vorderingen gerechtvaardigd waren.

In reconventie vorderde [gedaagde] een rectificatie van de beschuldigingen die in de media waren geuit. Deze vordering werd afgewezen, omdat de Stichting niet in staat was om een rectificatie te plaatsen op de website van het Algemeen Dagblad. De voorzieningenrechter concludeerde dat de beschuldigingen niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om te vrezen voor toekomstige onrechtmatige uitlatingen van de Stichting. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/550306 / KG ZA 18-494
Vonnis in kort geding van 23 augustus 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING DE KATTENMAND,
gevestigd te Nieuw-Lekkerland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.P. Jongeneel te Sliedrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.G.J. van Hoeve te Middelburg.
Partijen zullen hierna de Stichting en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 mei 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 5 juni 2018;
  • de (eerste) pleitnota’s van partijen;
  • de brief van 13 juli 2018 van de Stichting;
  • de brief van 13 juli 2018 van [gedaagde] ;
  • de wijziging van eis in conventie;
  • de aanvullende productie van [gedaagde] ;
  • de voortgezette mondelinge behandeling gehouden op 9 augustus 2018;
  • de (tweede) pleitnota’s van partijen.
1.2.
Tijdens de eerste mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter de zaak aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil door middel van mediation te beëindigen. Bij brieven van 13 juli 2018 hebben partijen aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat de mediation is mislukt en hem verzocht vonnis te wijzen, dan wel om voortzetting van de mondelinge behandeling. De voorzieningenrechter heeft voorzetting van de mondelinge behandeling bepaald op 9 augustus 2018.
1.3.
Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis in conventie. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter nog niet op dit bezwaar beslist.
1.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is opgericht op 22 oktober 2009 en heeft als doel het leed van (zwerf)katten te verminderen. In dit verband houdt de Stichting (feitelijk aan haar verbonden vrijwilligers) zich onder meer bezig met de opvang en herplaatsing van katten en kittens in de omgeving van Nieuw-Lekkerland.
De statuten van de Stichting bepalen in artikel 4 en 9 voor zover hier relevant het volgende:

Artikel 4.
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een door het bestuur vast te stellen aantal van ten minste twee bestuurders.
2. De bestuurders worden benoemd en geschorst door het bestuur. (...). Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. De functies van secretaris en penningmeester kunnen door één persoon worden vervuld.
(...)
Artikel 9.
1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan de voorzitter en aan de penningmeester gezamenlijk.
3. Het bestuur kan volmacht verlenen aan één of meer bestuurders (...) om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.
2.2.
De Stichting is opgericht door [gedaagde] en zijn echtgenote mevrouw [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), overleden op 5 mei 2015. [gedaagde] en [persoon 1] hielden zich in de jaren voorafgaand aan de oprichting van de Stichting ook al bezig met de opvang van katten in de regio. Volgens de inschrijving in het handelsregister was [persoon 1] tot aan haar overlijden voorzitter en [gedaagde] voorzitter/penningmeester.
2.3.
In 2017 is een affectieve relatie ontstaan tussen [gedaagde] en mevrouw [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). In december 2017 is [persoon 2] aangesteld als secretaris van de Stichting. Vanaf dat moment werd het bestuur van de Stichting gevormd door [gedaagde] en [persoon 2] .
2.4.
Begin 2018 zijn er binnen de Stichting financiële problemen aan het licht gekomen.
2.5.
Op 10 maart 2018 heeft mevrouw [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) namens de Stichting aangifte gedaan van verduistering door [gedaagde] . Ten overstaan van de verbalisant heeft [persoon 3] verklaard dat er over de jaren 2014 tot en met 2018 voor € 80.000,00 betalingen zijn gedaan die niet gerelateerd zijn aan de Stichting.
2.6.
Op of omstreeks 12 maart 2018 zijn in het handelsregister bij de Stichting extra bestuurders ingeschreven, onder wie [persoon 3] .
2.7.
Op 16 maart 2018 hebben (onder meer) [persoon 2] en [persoon 3] aan [gedaagde] te kennen gegeven dat de Stichting heeft besloten hem als voorzitter/penningmeester te ontslaan.
2.8.
Op 16 maart 2018 heeft [gedaagde] bankafschriften van de Stichting over de jaren 2015 tot en met 2018 verstrekt aan [persoon 2] .
2.9.
Bij brief van 26 maart 2018 heeft [persoon 3] namens de Stichting [gedaagde] gesommeerd tot afgifte van de in die brief vermelde zaken en bescheiden.
2.10.
Bij brief van 25 april 2018 heeft de advocaat van de Stichting [gedaagde] gesommeerd tot afgifte van (onder meer) volgende zaken en bescheiden:
*de administratie van cliënte over de jaren 2016, 2017 en 2018;
*alle bonnen en facturen van de aankopen gedaan via de Rabobankrekening van Stichting De Kattenmand over de jaren 2016, 2017 en 2018;
* telefoons + codes en contracten XS4all en vodafone
* inlogcodes facebookpagina kattenmand;
* inlogcodes website kattenmand
* inlogcodes zooplus
* Dipo programma inclusief inlogcode
* postzegelautomaat en div. uitgeprinte postzegels
* labelprinter
* vangnetten voor zwanen e.d.
* kentekenbewijzen en reservesleutels dierenambulances
* contracten Dierenlot (dierenambulances)
* inlogcode E-mail adres van de kattenmand
* eventuele overige inlogcodes en/of goederen van de kattenmand
* vangkooi
* bosje huissleutels van [persoon 2]
* diverse goederen die aangekocht zijn voor de kattenmand, opgeslagen in Krimpen:
* handzeep
* waspoeder
* disposable handschoenen
* schoonmaakmiddelen
* toiletpapier
* keukenrollen
2.11.
Op of omstreeks 17 mei 2018 heeft het Algemeen Dagblad op zijn website een artikel gepubliceerd waarin een gesprek met [persoon 3] wordt verslagen. In dat artikel staat dat [persoon 3] zegt dat de voormalig penningmeester van de Stichting (daar aangeduid als [penningmeester] ) voor duizenden euro’s aan privé-uitgaven heeft bekostigd met geld dat voor de Stichting bestemd was. In het artikel wordt melding gemaakt van internetaankopen, de kosten voor een internet- en telefoonaansluiting, een autoverzekering voor een privéauto en duizenden euro’s die zouden zijn uitgegeven aan pallets voor een houtkachel. In het artikel wordt weerwoord gegeven aan [gedaagde] , die de beschuldigingen weerspreekt.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Na wijziging/vermeerdering van eis vordert de Stichting, samengevat:
1. [gedaagde] te veroordelen de in randnummer 10 van de dagvaarding vermelde zaken (opgesomd in 2.9), vermeerderd met de administratie over de andere jaren dan 2016 tot en met 2018, ter beschikking van de Stichting te stellen;
2. [gedaagde] te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen van het door hem sinds de oprichting van de Stichting tot maart 2018 gevoerde financiële beleid in een daartoe door de Stichting te beleggen statutaire vergadering;
vordering 1. en 2. op straffe van een dwangsom;
3. [gedaagde] te verbieden op te treden als voorzitter/penningmeester van de Stichting zolang hij geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over het door hem gevoerde beleid;
4. subsidiair [gedaagde] te schorsen als voorzitter/penningmeester van de Stichting;
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan deze gewijzigde vordering legt de Stichting het volgende ten grondslag.
De stichting heeft financiële problemen, die zijn terug te voeren op de ongestructureerde bedrijfsvoering en het ontbreken van financiële administratie. In de bankafschriften zijn afwijkingen geconstateerd die niet door [gedaagde] (kunnen) worden verantwoord. Daardoor zijn verdenkingen gerezen omtrent de deugdelijkheid van het door [gedaagde] gevoerde financiële beleid. De Stichting heeft aangifte gedaan en binnenkort wordt bekend of er een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart. Hoewel daartoe verzocht (door de feitelijke penningmeester) heeft [gedaagde] geen rekening en verantwoording afgelegd over zijn financiële beleid, hetgeen te beschouwen is als onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:10 BW en ook in strijd komt met de in artikelen 2:8 en 2:9 BW neergelegde verplichtingen. Gelet op de belangen van de donateurs bestaat bij die rekening en verantwoording een groot belang. Mede door de dubbelfunctie van [gedaagde] als voorzitter en penningmeester is de Stichting onbestuurbaar geworden. Op grond van artikel 2:298 BW en in het belang van de Stichting dient [gedaagde] in ieder geval gedurende het strafrechtelijke onderzoek te worden geschorst. Ondanks sommatie weigert [gedaagde] afgifte van de eigendommen van de Stichting.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en voert daartoe het volgende aan.
Sinds 1999 hebben [gedaagde] en [persoon 1] veel geïnvesteerd in het welzijn de katten en daarom hebben zij in 2009 de Stichting opgericht. Vermoedelijk uit rancune over de verbroken affectieve relatie probeert [persoon 2] de Stichting van [gedaagde] te ontnemen. [gedaagde] heeft geen gelden onttrokken aan de Stichting, [gedaagde] heeft juist een vordering op de Stichting.
De financiële problemen van de Stichting zijn te wijten aan het wegvallen van de gemeentesubsidie. De gevorderde zaken zijn eigendom van [gedaagde] en niet van de Stichting, zodat [gedaagde] niet tot afgifte gehouden is.
Tot haar overlijden werd de administratie van de Stichting gevoerd door [persoon 1] . Daarna heeft [gedaagde] het overgenomen. Hierbij werd jaarlijks op informele wijze financiële verantwoording afgelegd aan de hand van de jaarrekening. Over 2017 is dit nog niet gebeurd. Op verzoek van de Stichting heeft [gedaagde] inzicht gegeven over de bankafschriften en jaarrekeningen over de periode waarin hij de administratie voerde. Aangezien het in maart 2018 gegeven ontslag van [gedaagde] als bestuurder/penningmeester niet rechtsgeldig is, is hij op dit moment niet gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording, anders dan over het jaar 2017. De vordering tot schorsing dient te worden afgewezen, aangezien daarvoor een verzoekschriftprocedure is aangewezen en de loze beschuldigingen van verduistering op geen enkele wijze zijn onderbouwd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert, samengevat:
I. de Stichting te veroordelen om een rectificatie te (laten) plaatsen op de website van het Algemeen Dagblad met daarin de in de conclusie van antwoord vermelde onderdelen;
II. de Stichting te verbieden zich in het vervolg nog op enige wijze negatief uit te laten over [gedaagde] als bestuurder van de Stichting;
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Stichting in de proceskosten.
4.2.
Aan deze vordering legt [gedaagde] het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft zich jarenlang onvoorwaardelijk ingezet voor het welzijn van (zwerf)katten en hij heeft daarvoor zelfs een prijs gewonnen. [gedaagde] heeft geen gelden onttrokken aan de Stichting, [gedaagde] heeft juist een vordering op de Stichting. Op de rekeningafschriften zijn ook geen overboekingen te vinden van de Stichting naar [gedaagde] . De onterechte, niet onderbouwde beschuldigingen van [persoon 3] in de media schaden de goede reputatie van [gedaagde] en hierdoor is hij inkomsten uit werk misgelopen. Gelet hierop heeft [gedaagde] belang bij een rectificatie en een verbod op nieuwe negatieve uitlatingen.
4.3.
De Stichting heeft geen ander verweer gevoerd dan hetgeen zij in conventie heeft gesteld.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Ter zitting heeft [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van de Stichting, omdat deze in strijd zou zijn met de goede procesorde. De voorzieningenrechter gaat aan dit bezwaar voorbij, aangezien de gewijzigde eis in het verlengde ligt van de oorspronkelijke eis en niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde] door de eiswijziging in zijn processuele belangen is geschaad.
5.2.
Tussen partijen is – zoals ter zitting uitdrukkelijk is bevestigd – niet langer in geschil dat het bestuur van de Stichting nog altijd wordt gevormd door [gedaagde] (als penningmeester/voorzitter) en [persoon 2] (als secretaris).
Aannemelijk is dat de Stichting zich thans in een bestuurlijke impasse bevindt, aangezien het bestuur uit twee personen bestaat, het bestuur bij meerderheid dient te beslissen en [gedaagde] (die voorzitter is) een tegenstrijdig belang heeft. [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de procesbevoegdheid van de Stichting. Aangezien de werkzaamheden van de Stichting feitelijk buiten [gedaagde] om worden voortgezet, [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij voor zichzelf geen toekomst ziet als bestuurslid van de Stichting en hij daarnaast een reconventionele vordering heeft ingesteld, neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat de Stichting in dit kort geding rechtsgeldig procedeert. Het tegendeel is in ieder geval niet gebleken.
5.3.
Bij de verdere beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat partijen in wezen hetzelfde doel nastreven: namelijk dat de Stichting, die thans financiële problemen heeft, (weer) toekomstbestendig wordt. De Stichting heeft zich op het standpunt gesteld dat de problemen te wijten zijn aan wanbeleid (en mogelijk ongedekte uitgaven) van [gedaagde] . Hiertegenover heeft [gedaagde] weliswaar aangevoerd dat het wegvallen van de gemeentesubsidie de oorzaak van de problemen is en heeft hij ook betwist dat sprake is van verduistering, maar hij heeft niet ontkend dat er (mogelijk) ongedekte uitgaven zijn. Wel zou [gedaagde] – zoals hij onweersproken heeft gesteld – een tegenvordering hebben. Van belang is dus dat partijen, vooruitlopend op het ontslag van [gedaagde] als bestuurder, met elkaar afrekenen en daarvoor dient er, mede gelet op de (ingetrokken) ANBI-status van de Stichting, (meer) duidelijkheid te komen over de baten en lasten van de Stichting en over de vorderingen die partijen over en weer op elkaar menen te hebben. Anders dan [gedaagde] kennelijk meent, kan hij niet zonder meer verlangen dat partijen zonder nader onderzoek uiteengaan. Dat nadere onderzoek zou ook juist steun kunnen bieden aan de door [gedaagde] gewenste rehabilitatie.
5.4.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de Stichting thans niet over voldoende bescheiden beschikt om haar inkomsten en uitgaven over de afgelopen jaren na te gaan. In dit verband heeft de Stichting immers onweersproken gesteld dat de jaarrekeningen uitsluitend aan de hand van de bankafschriften werden opgemaakt en dat er geen controle werd uitgevoerd op de onderliggende facturen, waaronder de uitgaven gedaan met de aan de rekening gekoppelde creditcard. De omstandigheid dat de stichting Dierenlot de jaarrekeningen heeft gecontroleerd en dat volgens over de jaren tot en met 2016 rekening en verantwoording is afgelegd (hetgeen door [gedaagde] is gesteld en door de Stichting is betwist) maakt dat niet anders.
5.5.
Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard in ieder geval deels over deze onderliggende stukken te beschikken en dat hij de uitgaven gedaan met de creditcard mogelijk in de e-mail kan achterhalen. Hij heeft ook verklaard bereid te zijn deze stukken aan de Stichting ter beschikking te stellen. Op grond hiervan acht de voorzieningenrechter de vordering tot afgifte van alle bonnen en facturen van de aankopen gedaan via de Rabobankrekening van Stichting De Kattenmand over de jaren 2016, 2017 en 2018 (conform dagvaarding onder 10) toewijsbaar. De gevorderde afgifte van de administratie van de Stichting zal eveneens worden toegewezen, aangezien [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd.
5.6.
Aangezien onduidelijk is over welke bonnen, facturen en administratieve bescheiden [gedaagde] de beschikking heeft en/of welke hij kan achterhalen, zal, ter voorkoming van executieproblemen, aan deze vordering geen dwangsom worden verbonden. De termijn waarbinnen [gedaagde] deze bescheiden dient te verstrekken zal worden bepaald op zeven dagen na betekening van dit vonnis.
5.7.
[gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat de (overige) in randnummer 10 van de dagvaarding vermelde zaken zijn eigendom zijn en dat hij niet langer bereid is deze aan de Stichting ter beschikking te stellen. Hoewel dat wel op haar weg lag, heeft de Stichting geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat [gedaagde] desalniettemin tot afgifte van die zaken gehouden is. Dit betekent dat – nog daargelaten dat niet aannemelijk is dat de huissleutels van [persoon 2] eigendom van de Stichting zijn en dat [gedaagde] terecht heeft betoogd dat het niet aangaat om in kort geding afgifte te vorderen van (kennelijke) bagatelzaken als keukenrol en disposable handschoenen – dat dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
5.8.
De Stichting heeft haar vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde financiële beleid in een door de Stichting te beleggen statutaire vergadering niet onderbouwd. Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk welke vorm van rekening en verantwoording hier van [gedaagde] wordt verlangd en [gedaagde] heeft op dit punt ook verweer gevoerd. Voor zover deze vordering al niet deels gedekt wordt door de hiervoor toegewezen afgifte van administratieve bescheiden, moet deze vordering worden afgewezen.
5.9.
Gelet op het voorgaande moet de vordering om [gedaagde] te verbieden om als voorzitter/penningmeester van [gedaagde] op te treden zolang hij geen rekening en verantwoording heeft afgelegd eveneens worden afgewezen.
5.10.
De gevorderde schorsing moet eveneens worden afgewezen, omdat daarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. De verwijzing naar artikel 2:298 BW brengt daarin geen verandering, nu een verzoekschriftprocedure in de zin van die bepaling niet is ingesteld of zelfs maar aangekondigd. Van een strafrechtelijke onderzoek is ook – in ieder geval vooralsnog – geen sprake. Het voorgaande neemt niet weg dat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de weg van [gedaagde] ligt om zijn bestuurstaken neer te leggen.
[gedaagde] heeft zijn bestuurstaken immers feitelijk neergelegd en ter zitting heeft hij verklaard dat hij voor zichzelf binnen de Stichting geen toekomst meer ziet en dat de Stichting ook zonder hem moet worden voortgezet. Wat er verder ook zij van de publiekelijk (al dan niet namens de Stichting) geuite beschuldigingen, geeft de voorzieningenrechter [gedaagde] in overweging om het door hem onderkende belang van de Stichting niet afhankelijk te maken van het door hem gewenste eerherstel.
5.11.
Aangezien partijen over en weer op belangrijke punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Vast staat dat [persoon 3] tegenover een journalist van het AD heeft verklaard dat [gedaagde] voor duizenden euro’s privé-uitgaven zou hebben bekostigd met gelden die bestemd waren voor de Stichting. Dit is een ernstige beschuldiging, die niet met stukken is onderbouwd. Zonder onderbouwing, waarom [gedaagde] meerdere keren heeft gevraagd en die ook ter zitting niet is verstrekt, kan niet worden vastgesteld dat ten tijde van de gewraakte uitlating de verdenkingen voldoende steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal.
6.2.
De gevorderde rectificatie moet evenwel worden afgewezen, aangezien [persoon 3] ten tijde van de uitlating geen bestuurder was van de Stichting, zodat de vordering jegens de Stichting niet zonder meer toewijsbaar is. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat de Stichting/ [persoon 3] het in haar macht heeft om een rectificatie te (doen) plaatsen op de website van het AD.
6.3.
[gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan moet worden gevreesd dat de Stichting in de toekomst publiekelijk uitlatingen zal doen die jegens hem onrechtmatig zijn. Het zeer algemeen geformuleerde verbod ten aanzien van toekomstige negatieven uitlatingen van de Stichting moet daarom eveneens worden afgewezen.
6.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien niet aannemelijk is geworden dat de Stichting in verband met deze vordering aparte kosten heeft gemaakt, zullen de kosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de administratie van de Stichting alsmede alle bonnen en facturen van de aankopen gedaan via de Rabobankrekening van Stichting De Kattenmand over de jaren 2016, 2017 en 2018 aan de Stichting ter beschikking te stellen;
7.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.5.
wijst de vorderingen af;
7.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2018.
3077/676