ECLI:NL:RBROT:2018:7047

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/538145 / HA ZA 17-1019
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop en ontruiming van een gemeenschappelijke woning na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige echtelieden, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw, eiseres, heeft de man, gedaagde, aangeklaagd omdat de gemeenschappelijke woning in Schiedam zeven jaar na hun echtscheiding nog niet was verkocht. De vrouw vorderde dat de man de woning zou verlaten, zodat deze in lege staat kon worden aangeboden voor verkoop, en dat zij het recht kreeg om de woning te verkopen zonder medewerking van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een schikking was getroffen in 2016, waarin de man had beloofd medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De rechtbank oordeelde dat de vrouw al zeven jaar in een onverdeelde gemeenschap verbleef en dat de man onvoldoende inspanningen had geleverd om de woning te verkopen. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw grotendeels toegewezen, inclusief de machtiging om de woning te verkopen en de gelastte ontruiming van de woning door de man en zijn broer. De rechtbank heeft ook bepaald dat de man de woning uiterlijk 30 dagen na betekening van het vonnis moest ontruimen en dat de kosten van de procedure tussen partijen werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/538145 / HA ZA 17-1019
Vonnis van 29 augustus 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonend op een geheim adres in [woonplaats] en domicilie kiezend ten kantore van haar advocaat,
eiseres,
advocaat mr. G.E. Knol te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.M. Lattmann-van der Heijde te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • het (gehonoreerde) verzoek van de vrouw tot aanhouding van de comparitie van partijen wegens gezondheidsproblemen van de vrouw
  • de beslissing om geen comparitie van partijen te houden
  • het verzoek van de man om pleidooi
  • de toestemming van de rechtbank aan de man om pleidooi te houden
  • de intrekking door de man van diens verzoek om pleidooi.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige echtelieden die gehuwd waren in gemeenschap van goederen. Partijen hebben op 22 juli 2011 een echtscheidingsconvenant gesloten. Daarin is onder meer een regeling opgenomen tot verdeling van de gemeenschap. De rechtbank Groningen heeft de echtscheiding uitgesproken bij beschikking van 6 september 2011. Deze beschikking is op 16 september 2011 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In de echtscheidingsbeschikking is onder meer de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld overeenkomstig het echtscheidingsconvenant. In het echtscheidingsconvenant staat onder meer (in de artikelen 3.2 en 3.3) dat de gemeenschappelijk woning van partijen aan de [adres ] te Schiedam (een appartementsrecht, hierna ook te noemen: de woning in Schiedam) aan de man wordt toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
2.3.
De vrouw woont in Groningen. In de woning in Schiedam woont de man en/ of een broer van de man ( [persoon] ).
2.4.
De vrouw heeft tegen de man de navolgende gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt:
- een bodemprocedure tegen de man bij de rechtbank Rotterdam. Die procedure is geëindigd in een schikking ter comparitie van 22 juni 2016. Deze schikking is vastgelegd in een proces-verbaal. De schikking houdt in, kort gezegd, dat de man medewerking zal verlenen aan verkoop aan een derde van de woning in Schiedam en dat alleen de man de kosten van de woning in Schiedam zal dragen in de periode tot verkoop en levering van de woning in Schiedam aan een derde.
- een kort geding procedure tegen de man bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (dagvaarding 7 oktober 2016) waarin de vrouw vervangende toestemming tot verkoop/ontruiming van de woning in Schiedam vorderde. De vrouw heeft deze procedure ingetrokken.
2.5.
De kantonrechter van de rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 18 mei 2018 de man en de vrouw hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 436,70, vermeerderd met rente en kosten, wegens achterstallige maandelijkse bijdragen aan de VvE van de woning in Schiedam over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 januari 2018.
2.6.
De gemeente Schiedam heeft de vrouw, in haar hoedanigheid van mede-eigenaar van de woning in Schiedam, bij brief van 13 juni 2018 een bestuurlijke waarschuwing gegeven, waarbij de (in Groningen wonende) vrouw is aangezegd er voor te zorgen dat er geen overlast meer wordt veroorzaakt in en rond de woning in Schiedam. In deze brief staat onder meer:
“Al ruim twee jaar wordt door een aantal bewoners aan het [adres ] en de [adres ] ernstige overlast ervaren ten gevolge van de gedragingen in de woning aan het [adres ] .
[…]
Ter controle van de ten aanzien van de woning gemelde overlast hebben van 16 tot 23 februari 2018 metingen plaatsgevonden met behulp van geluidsapparatuur. De geluidsapparatuur is geplaatst door toezichthouders van de gemeente Schiedam. Hierbij is gebleken dat er vanuit de woning inderdaad herhaaldelijk en in ernstige mate woonoverlast, bestaande uit hard schreeuwen, vloeken en op de muren bonken, is veroorzaakt.”

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
De vorderingen van de vrouw strekken ertoe dat de man de gemeenschappelijke
woning van partijen in Schiedam met zijn aldaar inwonende broer zo snel mogelijk dient te verlaten (zodat deze woning in lege staat ten verkoop kan worden aangeboden) en dat de vrouw het recht krijgt om de woning te verkopen aan een derde zonder dat daar de medewerking van de man voor vereist is. De vrouw wijst er daarbij op dat partijen al in 2011 zijn gescheiden en dat de woning nog steeds niet verdeeld is.
3.2.
De vorderingen van de vrouw zullen grotendeels worden toegewezen, op grond van het volgende.
3.3.
Partijen hebben een schikking getroffen, die is vastgelegd in een proces-verbaal. Dit proces-verbaal heeft dezelfde executoriale kracht als een vonnis. In het proces-verbaal is vastgelegd dat de man medewerking zal verlenen aan verkoop van de woning in Schiedam aan een derde. Dit proces-verbaal dateert van 22 juni 2016. Sindsdien zijn ruim twee jaar verstreken en is de woning in Schiedam, in een toch sterk aangetrokken woningmarkt, nog steeds niet verkocht. De echtscheiding van partijen dateert (reeds) uit 2011. Dit betekent dat de vrouw al zeven jaar in een onverdeelde gemeenschap verblijft. Dit tijdsverloop is zeer substantieel. Uit het verweer van de man niet (goed) af te leiden dat hij een goede reden heeft waarom de woning nog steeds niet is verkocht. Van enige noemenswaardige inspanningen van de man is niet of althans onvoldoende gebleken. Kennelijk is de man niet bereid om vrijwillig medewerking te verlenen aan verkoop van de woning in Schiedam aan een derde. Dit oordeel wordt nog versterkt doordat de man zijn broer toestaat permanent in de woning te verblijven.
3.4.
De rechtbank passeert de stelling van de man dat hij de woning wenst over te nemen. Dat is een gepasseerd station. In het proces-verbaal van schikking is afgesproken dat de woning verkocht zal worden aan een derde. Aan die afspraak is de man gebonden. Ook deze stelling wijst er overigens op dat de man niet genegen is om tot een soepele verkoop van de woning aan een derde te komen. Als de man de vrouw had willen en kunnen uitkopen, dan had hem dat in een periode van zeven jaar inmiddels gelukt kunnen zijn.
3.5.
Aan het oordeel draagt verder bij dat de man, die volgens afspraak tussen partijen als enige de woonlasten moet dragen, blijkens het voormelde vonnis van de kantonrechter betalingsachterstanden laat ontstaan. Voor deze achterstanden wordt ook de vrouw aangesproken, dit terwijl de vrouw in al deze jaren geen enkel woongenot van de woning in Schiedam heeft gehad.
3.6.
Ook blijkt uit de gedingstukken waar de vrouw zich op beroept dat de vrouw wordt aangesproken voor de betaling van boetes (15 boetes van € 50,- per keer) die de VvE (mede) aan de vrouw in rekening brengt wegens het veroorzaken van overlast in de woning in Schiedam door de man en/ of diens broer. Bovendien loopt de vrouw het risico dat de gemeente Schiedam vanwege de overlast bestuurlijke maatregelen jegens haar gaat treffen, indien zij in een onverdeeldheid blijft zitten.
3.7.
Volgens de man is de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering omdat een procedure voor het verkrijgen van een machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed niet bij dagvaarding, maar bij verzoekschrift moet worden ingesteld. Dit betoog faalt. Indien een procedure ten onrechte wordt ingeleid met een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift (of andersom), dan zou dat, anders dan de man betoogt, niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw. Hoogstens zou in dat geval de wisselbepaling van artikel 69 lid 1 Rv. moeten worden toegepast. Maar in dit geval hoeft dat niet. Op grond van het bepaalde in artikel 3:174 lid 1 en 2 BW kan een partij bij verzoekschrift de rechter verzoeken om hem te machtigen om een gemeenschappelijk goed te gelde te maken in verband met de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen. Die gewichtige redenen kunnen liggen in leegstand en een daardoor optredend gevaar voor waardevermindering. Niet als gewichtige reden kan worden aangemerkt de noodzaak tot een behoorlijke verdeling te geraken. Hierop is artikel 3:185 BW van toepassing (MvA II, Parl. Gesch. 3, p. 596). Gelet op hetgeen de vrouw te berde heeft gebracht ter zake van haar vordering - waaronder haar stelling dat zij niet kan worden verplicht in een onverdeeldheid te blijven - vat de rechtbank de vordering van de vrouw op als een vordering tot effectuering van een reeds eerder tot stand gekomen verdeling. Ook op die situatie acht de rechtbank de norm toepasselijk dat de rechter die de verdeling vaststelt een mate van vrijheid geniet en niet gebonden is aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd (vgl. HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631). De door de rechtbank te nemen beslissing heeft bovendien te gelden als een - door de vrouw gevorderde - beslissing in goede justitie.
3.8.
In de toewijzing van de vordering dat de vrouw dat haar wordt toegestaan de woning in Schiedam zonder medewerking van de man te mogen verkopen is meegewogen dat de man geen zelfstandig verweer voert tegen de door de vrouw gevorderde verkoopprijs.
3.9.
Ook de vordering tot ontruiming - zodat de woning in Schiedam in lege staat ten verkoop kan worden aangeboden - zal worden toegewezen. Deze vordering is weliswaar een ultimum remedium. De woonlasten lopen immers door terwijl daartegenover geen woongenot wordt verkregen. In de gegeven omstandigheden is deze beslissing niettemin gerechtvaardigd, gelet op het tijdsverloop van zeven jaar. De rechtbank acht bovendien het risico te groot dat een (toch al) danige overlast veroorzakende bewoner van de woning in Schiedam een afschrikwekkend effect zal kunnen hebben, of zelfs willen hebben, op bezoekende makelaars met gegadigden.
3.10.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd op na te melden wijze. Een dwangsom is niet nodig bij de vordering tot ontruiming van de woning, nu de vrouw, zoals zij vordert, de sterke arm kan inschakelen als de man de woning, met de zijnen, niet vrijwillig mocht verlaten. Het recht om de sterke arm in te roepen is overigens van rechtswege gegeven, hetgeen tot uitdrukking zal worden gebracht in de te nemen beslissing.
3.11.
De rechtbank zal de man en diens broer enig (maar niet veel) respijt gunnen alvorens zij de woning dienen te ontruimen, zodat zij enige tijd hebben om te zoeken naar alternatieve woonruimte.
3.12.
De vrouw vordert dat alleen de man de hypotheeklasten moet blijven dragen ook nadat hij de woning in Schiedam heeft verlaten. De afspraak in het proces-verbaal van schikking dat alleen de man de woonlasten zal dragen geldt echter slechts voor de periode dat de man in deze woning woont. En volgens de wet dienen partijen, als deelgenoten, dan ieder de helft van de woonlasten te dragen. De vordering van de vrouw is in zoverre niet toewijsbaar.
3.13.
De eventuele verkoopkosten (zoals de eventuele kosten van de makelaar) moeten partijen eveneens bij helfte dragen. De vrouw zou haar aandeel in die kosten ook hebben te dragen in het geval de man wel voldoende medewerking zou hebben verleend aan verkoop van de woning aan een derde.
3.14.
Ook zal worden afgewezen de vordering van de vrouw dat de sloten van de woning op kosten van de man vervangen moeten worden. Als de man, en/of de zijnen, zou(den) willen terugkeren in de woning in Schiedam dan kan de vrouw zonodig de sterke arm van politie en justitie inschakelen. Het staat de vrouw wel vrij, nu zij het recht verkrijgt om met uitsluiting van de man de woning te verkopen, op eigen kosten de sloten te vervangen.
3.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
machtigt de vrouw met uitsluiting van de man tot het mede namens hem te
gelde maken - inclusief de eigendomsoverdracht van het pand na verkoop - van de gezamenlijke woning van partijen gelegen aan de [adres ] te Schiedam, kadastraal bekend gemeente Schiedam, [sectienummer] gelegen op eigen grond, tegen de huidige vraagprijs van € 189.000,-, waarbij de WOZ-waarde zal gelden als bodemprijs;
4.2.
machtigt de vrouw om mede namens de man alles te doen wat de verkopende makelaar noodzakelijk acht voor een vlotte verkoop van deze woning;
4.3.
gelast de man uiterlijk 30 dagen na betekening van dit vonnis de woning (tezamen met de medebewoner, de heer [persoon] ) te hebben ontruimd en te hebben schoongemaakt en in behoorlijke staat te hebben achtergelaten onder afgifte van alle sleutels aan de [makelaar] zodat deze kan inspecteren of de woning is ontruimd en naar behoren is schoongemaakt en in behoorlijke staat is achtergelaten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat de man hieraan niet of gebrekkig voldoet, met een maximum van € 10.000,-, met dien verstande dat de dwangsomveroordeling geen betrekking heeft op de plicht van de man tot ontruiming van de woning door hem en zijn broer;
4.4.
verstaat dat de vrouw na ommekomst van voormelde termijn van 30 dagen
van rechtswege het recht heeft om de woning te ontruimen met behulp van de sterke arm van politie;
4.5.
bepaalt dat ieder van partijen de helft van de woonlasten moet dragen in de periode vanaf ontruiming van de woning in Schiedam tot aan de datum van levering;
4.6.
bepaalt dat ieder van partijen de helft moet dragen van de eventuele kosten die verbonden zijn aan verkoop van de woning aan een derde;
4.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8.
verklaart dit vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2018.
[2517/2504]