ECLI:NL:RBROT:2018:6964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
ROT 18/934
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verwijdering van een leerling van school in strijd met de Wet op het voortgezet onderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een moeder, in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar zoon, en een stichting die verantwoordelijk is voor de school waar de zoon van de eiseres was ingeschreven. De zaak betreft de verwijdering van de leerling van school, die door de stichting was besloten op 13 december 2017. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de stichting op 8 februari 2018. Hierop heeft de moeder beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2018 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De stichting stelde dat de school niet in staat was om de benodigde ondersteuning te bieden aan de leerling, die een complexe onderwijsbehoefte had. De rechtbank oordeelde echter dat de stichting onvoldoende had aangetoond dat er geen andere mogelijkheden waren om aan de ondersteuningsbehoefte van de leerling te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de stichting in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs had gehandeld door de leerling te verwijderen zonder te zorgen voor een alternatieve school waar de leerling kon worden toegelaten.

De rechtbank heeft het beroep van de moeder gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de stichting het door de moeder betaalde griffierecht moet vergoeden en de proceskosten moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 18 / 934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [naam zoon van eiseres] ( [naam zoon van eiseres] ), te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. A.M.T. Wigger,
en

[stichting] , verweerder,

gemachtigde: mr. S. Ideler-Ouwens.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder [naam zoon van eiseres] met ingang van 13 december 2017 van het [naam school 1] verwijderd.
Bij besluit van 8 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Eiseres is met haar dochter, [naam dochter van eiseres] , verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [directeur bestuurder] , directeur bestuurder [stichting] .

Overwegingen

1. Het betoog van verweerder ter zitting dat er geen sprake meer is van procesbelang, aangezien [naam zoon van eiseres] per 1 september 2018 zal beginnen aan een Mbo-opleiding [naam school 2] , slaagt niet. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Omdat artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daartoe slechts de mogelijkheid biedt wanneer het primaire besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, ligt reeds daarin een belang bij een rechtmatigheidstoets van het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft aan het verwijderingsbesluit ten grondslag gelegd dat de school handelingsverlegen is. [naam zoon van eiseres] heeft een goede onderwijssetting, structuur en duidelijkheid nodig, waarbij er actief en intensief gewerkt wordt aan zijn persoonlijke ontwikkeling. De school kan deze intensieve begeleiding niet bieden. Het gedrag van [naam zoon van eiseres] is ingewikkeld, intimiderend en grensoverschrijdend, en hij accepteert de schoolregels niet. Uit het logboek van de school en het verslag van het ondersteuningsteam, blijkt dat er veelvuldig tussen de school en de moeder en zus van [naam zoon van eiseres] is gecommuniceerd. De informatieplicht is voldoende uitgevoerd. De handelingsverlegenheid wordt versterkt door het vele te laat komen van [naam zoon van eiseres] en het feit dat de afgesproken training ‘omgaan met kritiek’ niet is uitgevoerd. Dat de training niet is uitgevoerd omdat [naam zoon van eiseres] in bewaring was, doet volgens verweerder niet af aan de handelingsverlegenheid. Het gaat verweerder primair om het best haalbare onderwijs voor [naam zoon van eiseres] , en dat de school handelingsverlegen is om met het gedrag van [naam zoon van eiseres] om te gaan. Volgens verweerder heeft de school aan zijn zorgplicht voldaan, nu als enige realistische oplossing is geadviseerd de schoolloopbaan te vervolgen op het [naam school 3] Bij inschrijving voor 1 april 2018 kon [naam zoon van eiseres] daar zonder beperking instromen.
3. Eiseres stelt dat verweerder onvoldoende heeft meegewerkt om de handelingsverlegenheid van de school op te heffen. Sprake is van strijd met artikel 26 van de Wvo. Verweerder had niet tot verwijdering over mogen gaan zonder te onderzoeken op welke wijze er aan de ondersteuningsbehoefte kon worden voldaan. Nu ook geen andere school beschikbaar is die bereid is [naam zoon van eiseres] toe te laten, is het bestreden besluit in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo). Het [naam school 3] heeft zich niet bereid verklaard [naam zoon van eiseres] toe te laten en kon dat als school voor speciaal onderwijs ook niet omdat niet de op grond van artikel 40 van de Wet op de expertisecentra vereiste toelaatbaarheidsverklaring was afgegeven. Tot slot stelt eiseres dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig is verlopen, doordat niet alsnog de gelegenheid is geboden om de gronden van bezwaar aan te vullen en het volledige leerling dossier niet voor het nemen van het bestreden besluit is toegezonden aan de gemachtigde van eiseres. Dat eiseres geen zienswijze heeft ingediend kan haar niet verweten worden, nu zij heeft wel kenbaar gemaakt zich niet te kunnen vinden in het voorgenomen besluit en zij heeft de nodige hulp ( [jeugdzorgwerker] van de jeugdreclassering) heeft ingeschakeld.
4.1.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wvo kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor elke soort van scholen of voor aan scholen als bedoeld in artikel 10a verzorgde profielen, voorwaarden voor de toelating en voorschriften omtrent verwijdering en voorwaardelijke bevordering worden vastgesteld. De algemene maatregel van bestuur bedoeld in de eerste volzin houdt in elk geval voorschriften in met betrekking tot de voorwaarden voor de toelating tot de scholen, bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 en 10a. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.
4.2.
Ingevolge artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra wordt een leerling niet eerder toegelaten tot een school voor speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgd speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het speciaal onderwijs.
5.1.
Het [naam school 3] is een school voor speciaal onderwijs. Uit de stukken blijkt niet dat het [naam school 3] zich bereid heeft verklaard [naam zoon van eiseres] toe te laten, maar dat verweerder ervan uit ging dat het [naam school 3] [naam zoon van eiseres] wel zou toelaten. Waarop die verwachting was gebaseerd is niet nader onderbouwd. Daarbij is van belang dat voor toelating tot het [naam school 3] een toelaatbaarheidsverklaring vereist is die echter ten tijde van het nemen van het verwijderingsbesluit ontbrak. Het [naam school 3] kon daarom geen inschatting maken van de ondersteuningsbehoefte van [naam zoon van eiseres] en kon daarom hooguit verklaren dat een leerling met een passende toelaatbaarheidsverklaring toelaatbaar zou zijn. Dat vloeit echter al voort uit de wet en is niet hetzelfde als een bereidverklaring om [naam zoon van eiseres] toe te laten. Ook ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was er nog geen toelaatbaarheidsverklaring afgegeven. Die is immers pas afgegeven op 20 maart 2018, waardoor tussen het nemen van het verwijderingsbesluit en de eerst mogelijke toelating van [naam zoon van eiseres] tot het [naam school 3] een tijdsverloop van meer dan drie maanden zat waarin [naam zoon van eiseres] niet het onderwijs kon volgen dat volgens verweerder vereist was. Daarmee heeft verweerder niet de vereiste zorg gedragen voor het vinden van een andere school die bereid is om [naam zoon van eiseres] toe te laten.
Dat wettelijke vereiste is er immers juist op gericht te voorkomen dat een leerling die van school verwijderd wordt thuis komt te zitten in plaats van direct te kunnen instromen bij een nieuwe school. Van belang is verder dat, zoals volgt uit artikel 17a, twaalfde lid, van de Wvo een toelaatbaarheidsverklaring moet worden gebaseerd op een onderzoek naar de ondersteuningsvraag door twee deskundigen. Uit dat onderzoek moet blijken welke ondersteuning de leerling nodig heeft zodat kan worden beoordeeld welk schooltype daarop het beste aansluit. De uiteindelijk afgegeven toelaatbaarheidsverklaring is in het kader van een daartegen door eiseres gemaakt bezwaar ingetrokken omdat deze volgens verweerder niet volgens de vereiste procedure tot stand was gekomen. Gelet daarop is er ook nu nog geen deskundig onderbouwd standpunt dat de begeleiding die [naam zoon van eiseres] nodig heeft niet door het [naam school 1] maar alleen op een school voor speciaal onderwijs zoals het [naam school 3] kon worden geboden.
5.2.
Het betoog van eiseres slaagt en het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wvo. Omdat dit gebrek ook kleeft aan het primaire besluit, zal dat worden herroepen. Dat betekent dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot verwijdering van [naam zoon van eiseres] van het [naam school 1] .
6. Wat verder in beroep is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 170,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.503,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.I. Hiemstra, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 24 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.