ECLI:NL:RBROT:2018:6718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
554535 / HA RK 18-765
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 juli 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. C.A.F. van Ginneken, de rechter die zijn procedure behandelde. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de versnelde behandeling van het beroep van verzoeker, dat was ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord. Verzoeker had eerder, op 30 april 2018, al een wrakingsverzoek ingediend, maar dit verzoek was ingetrokken op 22 juni 2018. Op 9 juli 2018 diende verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek in, waarbij hij de versnelde behandeling als nieuwe grond aanvoerde.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk was in zijn verzoek. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat verzoeker de feiten en omstandigheden waarop zijn wraking was gegrond, niet tijdig had ingediend. De versnelde behandeling was aan verzoeker bekend na ontvangst van een brief van de griffier op 5 april 2018, maar hij had deze omstandigheid pas in zijn tweede wrakingsverzoek van 9 juli 2018 aangevoerd. Dit was in strijd met artikel 8:16, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, dat vereist dat een verzoek om wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn. Bovendien had verzoeker niet alle feiten en omstandigheden tegelijk voorgedragen, wat ook in strijd was met de wet.

De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die na het eerdere verzoek aan verzoeker bekend waren geworden, en dat het tweede verzoek om wraking niet in behandeling kon worden genomen. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 554535 / HA RK 18-765
Beslissing van 16 juli 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. C.A.F. van Ginneken, rechter in en voorzitter van team bestuur 1 in de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij brief van 4 april 2018 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het door het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Die procedure heeft als kenmerk ROT 18 / 1911.
Bij brief van 30 april 2018, ingekomen ter griffie op 1 mei 2018, heeft verzoeker wraking verzocht van de rechter die deze procedure behandelt.
Bij brief van 22 juni 2018 heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingetrokken.
Bij brief van 9 juli 2018 heeft verzoeker andermaal wraking verzocht van de rechter die deze procedure behandelt.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure, waarin zich onder meer bevinden alle hiervoor genoemde stukken.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1
Nu uit het dossier van de hiervoor omschreven procedure nog niet blijkt van gedragingen, handelingen of beslissingen die moeten worden toegeschreven aan een bepaalde rechter, beschouwt de wrakingskamer het wrakingsverzoek als te zijn gericht tegen de rechter, die tevens voorzitter is van het team van de rechtbank waar de procedure van verzoeker in behandeling is.
Het verzoek is – kort samengevat – gebaseerd op de omstandigheid dat bij brief aan verzoeker is meegedeeld dat zijn beroep versneld wordt behandeld omdat het spoedeisend is.
De wrakingskamer stelt vast dat deze mededeling aan verzoeker is gedaan bij brief van de griffier, gedateerd 5 april 2018.
Nadien, te weten bij brief van 30 april 2018, heeft verzoeker de behandelend rechter voor de eerste keer gewraakt op andere gronden dan de versnelde behandeling van zijn procedure. Eerst bij brief van 9 juli 2018 heeft verzoeker de hem sinds de ontvangst van de brief van 5 april 2018 bekende zijnde versnelde behandeling van zijn zaak aan het tweede, nu te beoordelen wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
2.3
Voormelde gang van zaken is in strijd met artikel 8:16, lid 1 Awb, waarin is bepaald dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waarop de wraking is gegrond aan de verzoeker bekend zijn geworden. Immers, de versnelde behandeling was aan verzoeker bekend na ontvangst van de brief van 5 april 2018, terwijl hij die omstandigheid eerst aan zijn tweede wrakingsverzoek van 9 juli 2018 ten grondslag heeft gelegd.
2.4
De gang van zaken is ook in strijd met het derde lid van genoemd wetsartikel, waarin is voorgeschreven dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. Immers, verzoeker heeft eerst een gedeelte van de hem reeds bekende feiten en omstandigheden aan zijn eerste wrakingsverzoek ten grondslag gelegd, om vervolgens de versnelde behandeling van zijn zaak eerst in zijn tweede wrakingsverzoek als wrakingsgrond op te voeren, hetgeen niet een tegelijk voordragen is als vereist bij de wet.
2.5
Tenslotte is in het vierde lid van genoemd wetsartikel bepaald dat een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter niet in behandeling wordt genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ook in dit opzicht schiet het nu te beoordelen wrakingsverzoek te kort; immers, de versnelde behandeling van de zaak van verzoeker was aan verzoeker bekend na ontvangst van de brief van 5 april 2018, terwijl niet is gebleken van feiten of omstandigheden die na (de intrekking van) het eerste verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden.
2.6
Om deze redenen is verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter. Het verzoek zal op die grond, met toepassing van het bepaalde in artikel 9.1, aanhef en onder e, van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van de rechter wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. A.P. Hameete
en mr. A. Verweij, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door
mr. A. Verweij uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2018 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. C.A.F. van Ginneken