ECLI:NL:RBROT:2018:6716

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
553747 / HA RK 18-708
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek en misbruik van wrakingsrecht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juli 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die in vier bestuursrechtelijke procedures betrokken was. De verzoeker had de wraking aangevraagd van mr. A. van Strien, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, omdat hij meende dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter geen enkele schijn van partijdigheid had gewekt en dat de verzoeker lichtvaardig gebruik maakte van de wrakingsprocedure. De rechtbank benadrukte dat een voor een partij onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter een grote vrijheid heeft in de wijze waarop zij beslist op procedurele verzoeken en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Bovendien werd opgemerkt dat eerdere wrakingsverzoeken van de verzoeker steeds waren afgewezen, wat leidde tot de conclusie dat hij misbruik maakte van het wrakingsrecht. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in de betrokken procedures niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 553747 / HA RK 18-708
Beslissing van 27 juli 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
procederend in persoon,
strekkende tot wraking van:
mr. A. van Strien, senior rechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

In vier bestuursrechtelijke procedures van verzoeker is partijen bij brieven van de griffier van 1 mei 2018 medegedeeld dat het beroep door een enkelvoudige kamer wordt behandeld op de zitting van 29 juni 2018 door de rechter.
Die procedures dragen als kenmerk ROT 17/4542, ROT 17/4898, ROT 17/5653 en ROT 17/6090.
Bij brieven van 24 juni 2018 heeft verzoeker verzocht de behandeling van de beroepen in deze vier procedures aan te houden op de door hem in die brieven genoemde gronden.
Bij brief van 26 juni 2018 heeft de griffier verzoeker medegedeeld dat de rechter in hetgeen verzoeker in zijn brieven van 24 juni 2018 heeft geschetst, geen aanleiding ziet om op voorhand behandeling van de beroepen aan te houden en dat verzoeker in de gelegenheid zal worden gesteld ter zitting zijn verzoek nader toe te lichten, waarna de rechter daarop zal beslissen.
Bij brief van 28 juni 2018 heeft verzoeker de wraking van de rechter in al genoemde vier procedures verzocht.
De dossiers van de hiervoor omgeschreven bestuursrechtelijke procedures zijn de wrakingskamer ter beschikking gesteld.
Verzoeker alsmede de rechter en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Albrandswaard en Ridderkerk alsook de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Albrandswaard zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 5 juli 2018.
Ter zitting van 13 juli 2018, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is niemand verschenen. De rechter heeft in haar reactie medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Van verzoeker is geen bericht van verhindering of verzoek om uitstel ontvangen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de brief van verzoeker van 12 juli 2018 waarin hij verzoekt het wrakingsverzoek door te zenden aan een ander gerecht en van de brief van verzoeker van 12 juli 2018, waarin hij, om de daarin genoemde redenen, opnieuw de wraking van de rechter verzoekt.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De rechter is voornemens om in vier beroepszaken tegen drie verschillende verweerders uitspraak te doen. Verzoeker heeft de rechter bij brief van 24 juni 2018 verzocht de beroepen aan te houden omdat de drie verweerders zich verschuilen achter frauderende juristen en zich bij wet dienen te stellen. Bij één van de verweerders is er sprake van een fictieve verweerder zonder adres in Nederland. Alle stukken in die zaak hebben een sterk frauduleus karakter en daarin is er sterke twijfel over de wensen en betrokkenheid van die verweerder. Er is sprake van een situatie waarin een rechtspersoon misbruik pleegt door haar conflict met verzoeker over de band van een andere rechtspersoon uit te spelen.
Met haar ongemotiveerde beslissing het op het EVRM gestoelde aanhoudingsverzoek van verzoeker van 26 juni 2018 af te wijzen, welke beslissing ten faveure is van gemachtigden die zich schuldig maakten aan misleiding van de rechtbank en fraude, heeft de rechter zich partijdig getoond. Het aanhoudingsverzoek had immers tot doel om gemachtigden die zich bewezen schuldig maakten aan kwader trouw, te verwijderen uit de onderhavige procedures en hen te weren van het onderzoek ter zitting en door vermeend pas ter zitting te besluiten op het verzoek, moeten de gemachtigden toegelaten worden tot de zitting. Daarmee heeft de rechter verzoeker gemanoeuvreerd in een onzekere en kansarme positie, waarmee zij de schijn heeft gewekt dat zij niet wil dat het door verzoeker ingediende verzoek slaagt. Het voorstel van de rechter om ter zitting te beslissen en verzoeker de gelegenheid te bieden het verzoek nader te bepleiten is een schijnvoorstel. Zij heeft de schijn van partijdigheid op zich geladen door een illusoir voorstel te doen en verzoeker te beperken in zijn kansen om het verzoek van 24 juni 2018 te doen slagen. Met haar beslissing veroordeelt de rechter verzoeker immers ertoe het tegen de gemachtigden van verweerders op te nemen in een slangenkuil van bedrog, waarbij het vier-tegen-één is, als de rechter wordt meegerekend, waarbij er bovendien zonder meer kruisbesmetting plaatsvindt. Aldus creëert de rechter omstandigheden die uitsluitend gunstig voor verweerders zijn, waarmee zij de schijn op zich heeft geladen partijdig te zijn.
Daarnaast is het zo dat de rechter zich in een eerdere procedure met kenmerk ROT 13/5428 vooringenomen heeft getoond door een onwettige weigering verzoeker een proces-verbaal te verstrekken en door in die procedure alsook in de procedure met kenmerk ROT 16/857, bij welke procedures ook steeds één van onderhavige verweerders was betrokken, opzettelijk een verkeerde uitspraak te doen ten faveure van de desbetreffende verweerder en onwettig te reageren op verzoeken om vervallenverklaring.
Verder is van belang dat de rechter tevens plaatsvervangend teamleider is bij dezelfde unit als de unit waaraan de onderhavige beroepen zijn toebedeeld. In die functie heeft de rechter veel zaken van verzoeker toegewezen aan mr. A.C. Rop terwijl zijn handelen onderwerp van hoger beroep was. Het handelen van de rechter was precies hetzelfde als het handelen van de plaatsvervangend teamleider voor haar, hetgeen aantoont dat zij opdrachten uitvoert en niet de onafhankelijke rechter is die het EVRM voorschrijft.
Naar aanleiding van de door de rechter gegeven schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft verzoeker ter verdere ondersteuning daarvan het volgende aangevoerd:
Het feit dat op 28 juni 2018 het wrakingsverzoek werd ingediend, maakt dat rechter niet bevoegd was de zitting van 29 juni 2018 doorgang te laten vinden. Uit niets blijkt echter dat de rechter verontwaardigd, gepikeerd of zelfs maar verbaasd is dat zij niet eerder dan vier dagen na indiening van het wrakingsverzoek daarvan in kennis is gesteld en dat zij daarom op 29 juni 2018 ‘voor spek en bonen’ een zitting heeft gehouden. Ook lijkt het haar niet te deren dat haar uitnodiging aan verzoeker zijn verzoek toe te lichten door de wrakingskamer is getorpedeerd omdat verzoeker niet wist dat de zitting van 29 juni 2018, ondanks het door hem ingediende wrakingsverzoek, doorgang zou vinden. Nergens blijkt uit dat de rechter voornemens is de wet te eerbiedigen. Uit haar reactie blijkt zelfs dat zij voornemens is uitspraak te doen op basis van een onwettige zitting. Nu de rechter er geen enkele moeite mee heeft dat de wet niet wordt geëerbiedigd, dat verzoekers rechten zijn geschonden en dat hij partijdig en vooringenomen wordt behandeld door de wrakingskamer, valt niet te zien waarom de rechter zich bij de rest van de procedure wel om het eerbiedigen van de wet en het respecteren van verzoekers rechten zal bekommeren bij de rest van de procedure. De rechter heeft de schijn van vooringenomenheid op zich geladen en de indruk gewekt dat verzoeker wat haar betreft geen gelijke rechten heeft. Daarbij komt dat de rechter, blijkens haar reactie, wel waarde hecht aan de rechten van de gemachtigden van verweerders, voor wie zij zich er immers sterk voor heeft gemaakt dat zij de gelegenheid zouden krijgen mondeling op het verzoek van verzoeker hen te verwijderen te reageren, hetgeen haaks staat op het gebrek aan animo van de rechter om op te komen voor de rechten en belangen van verzoeker. Daarmee heeft de rechter de schijn op zich geladen vooringenomen en partijdig te zijn. Voorts merkt verzoeker op dat uit de reactie van de rechter blijkt dat haar eerst bij de voorbereiding van de zitting op 27 juni 2018 duidelijk werd dat het verzoek van verzoeker van 24 juni 2018 moest worden opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 8:25 BW. Dat betekent dat zij op 26 juni 2018 dus een beslissing heeft genomen zonder de zaak te hebben bestudeerd, hetgeen getuigt van een vooringenomen standpunt. Voor verzoeker is duidelijk dat de rechter achteraf chicaneert om haar ongemotiveerde afwijzing van zijn verzoek achteraf te bepleiten. Daarmee is de schijn gewekt dat de rechter niet de onpartijdige rechter is die het EVRM voorschrijft. Het komt verzoeker zeer ongeloofwaardig voor dat de rechter dat verzoek niet (toen al) zou hebben begrepen. Blijkbaar staan voor haar bestuursorganen niet ter discussie, ook niet als alle feiten daartoe aanleiding geven. Voorts ondermijnt de rechter uitspraken van haar eigen rechtbank en maakt zij van de wet een bevoegdheden-carrousel die telkens in het voordeel van de overheid uitvalt.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De rechter stelt voorop eerst op (maandag) 2 juli 2018 bekend te zijn geraakt met het feit dat verzoeker op 28 juni 2018 een wrakingsverzoek tegen haar had ingediend in de onderhavige procedures. Zij heeft daarom op (vrijdag) 29 juni 2018 de vier zaken ter zitting behandeld.
De rechter betwist dat zij in de door verzoeker genoemde uitspraken, naar hij heeft gesteld, opzettelijk verkeerd uitspraak heeft gedaan. Verder wijst zij erop dat hetgeen verzoeker heeft opgemerkt ten aanzien van haar handelen als plaatsvervangend teamvoorzitter reeds onderwerp is geweest van een eerder, op 25 januari 2018, door verzoeker tegen de rechter ingediend wrakingsverzoek, waarop de wrakingskamer reeds heeft beslist, reden voor de rechter daarop niet verder in te gaan.
Naar aanleiding van het aanhoudingsverzoek van 24 juni 2018 heeft de rechter verzoeker laten berichten dat zij in hetgeen hij in zijn brief had geschetst geen aanleiding zag om
op voorhandde behandeling van de beroepen aan te houden, dit omdat voor haar uit zijn brief van 24 juni 2018 niet duidelijk was wat verzoeker met een aanhouding van de behandeling beoogde te bereiken en het haar goed leek één en ander mondeling bespreekbaar te maken. In de griffiersbrief van 26 juni 2018 is verzoeker ook aangegeven dat hij in de gelegenheid zou worden gesteld om ter zitting zijn verzoek nader toe te lichten, waarna zij vervolgens daarop zou beslissen. Bij de inhoudelijke voorbereiding van de zitting op 27 juni 2018 is de rechter gebleken dat verzoeker in eerdere brieven aan de rechtbank had verzocht, althans zo heeft de rechter het opgevat, toepassing te geven aan artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht, dat inhoudt dat de rechtbank bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan – volgens verzoeker één of meerdere gemachtigden van verweerders – kan weigeren. Alvorens daartoe te kunnen besluiten moet de betrokkene worden gehoord en de gelegenheid krijgen zich daarover uit te laten, welke gelegenheid de rechter gemachtigden van verweerder op de zitting van 29 juni 2018, toen nog niet wetende van het wrakingsverzoek, heeft geboden. Van een schijnvoorstel of van partijdigheid of vooringenomenheid is volgens de rechter geen sprake.

3.De beoordeling

3.1
Verzoeker heeft bij zijn brief van 12 juli 2018 verzocht het wrakingsverzoek door een ander gerecht te laten behandelen. Dat verzoek kan niet worden gehonoreerd. De gangbare uitleg van de wettelijke wrakingsregeling en het wrakingsprotocol van de rechtbank is dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend bij, en behandeld door, een wrakingskamer van het gerecht waar de zaak dient waarin de gewraakte rechter optreedt. Er is geen reden om de wet in dit geval anders uit te leggen of toe te passen, zodat de wrakingskamer van deze rechtbank, deze wrakingskamer dus, exclusief bevoegd is het verzoek te beoordelen.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.4
Een rechter heeft een grote vrijheid als het gaat om de wijze waarop wordt beslist op verzoeken van procedurele aard. Het behoort tot die vrijheid om pas een beslissing te nemen na partijen mondeling te hebben gehoord. Van die vrijheid heeft de rechter in deze zaak gebruik gemaakt en daarmee heeft de rechter op geen enkele wijze de schijn van partijdigheid over zich afgeroepen.
3.5
Het is niet aan de wrakingskamer om zich een oordeel te vormen over de, in de termen van de verzoeker, “(on)wettigheid” van de zitting van 29 juni 2018, zodat alles wat hierover is aangevoerd, onbesproken kan blijven.
Naar vaste jurisprudentie kan hetgeen een rechter in eerdere zaken heeft beslist in het algemeen niet de schijn van partijdigheid opwekken en de wrakingskamer ziet in deze zaak geen reden daar anders over te oordelen.
3.6
Anders dan verzoeker ziet de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.7
Het verzoek wordt mitsdien afgewezen.
3.8
De wrakingskamer voegt hier nog het volgende aan toe. Met de wijze waarop verzoeker dit verzoek heeft ingekleed en onderbouwd, maakt hij lichtvaardig gebruik van de wrakingsprocedure.
Mede gelet op de vergelijkbare wijze waarop verzoeker in het verleden eerdere verzoeken tot wraking, veelal als reactie op hem onwelgevallig procesbeslissingen, heeft ingekleed, welke verzoeken telkens zijn afgewezen, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker misbruik maakt van het wrakingsrecht. Op deze grond zullen verdere verzoeken tot wraking in de vier in overweging 1 genoemde procedures niet meer in behandeling worden genomen op de voet van artikel 8:18 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. A. van Strien;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de procedures met kenmerk ROT 17/4542, ROT 17/4898, ROT 17/5653 en ROT 17/6090 niet in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, mr. M. Fiege en mr. J. van den Bos, rechters, en uitgesproken door mr. J. van den Bos ter openbare terechtzitting van 27 juli 2018 in tegenwoordigheid van mr. O.M. Stoute, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-