ECLI:NL:RBROT:2018:6714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
552630 / HA RK 18-630
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek met bepaling tot niet-ontvankelijkheid van toekomstige verzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. M.G.L. de Vette, senior rechter in de rechtbank. De verzoeker had eerder al twee niet geslaagde wrakingsverzoeken ingediend in dezelfde procedures, zonder voldoende concrete feiten of omstandigheden aan te voeren die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker geen nieuwe relevante feiten had aangedragen die een wraking konden rechtvaardigen. Bovendien werd vastgesteld dat de opeenvolgende wrakingsverzoeken onterecht waren en het proces onnodig verlengden, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van misbruik van het wrakingsinstrument. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in de onderhavige zaken niet meer in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/552630 / HA RK 18-630
Beslissing van 29 juni 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M.G.L. de Vette, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur I (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij brief van 16 januari 2018 is verzoeker uitgenodigd voor de zitting van 23 februari 2018 waarop een negental zaken van verzoeker tegen het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten B.V. (rechtsopvolger van het Zorginstituut Nederland, hierna te noemen: CAK) als cluster gepland stonden voor behandeling door de rechter. Het betreft de zaken ROT 16/2829, ROT 16/2830, ROT 16/3056, ROT 16/3428, ROT 16/3947, ROT 17/3059, ROT 17/3337, ROT 17/3338, ROT 17/3339. De zitting heeft op 23 februari 2018 plaatsgevonden. Verzoeker is niet verschenen.
Pas ter gelegenheid van het schrijven van de uitspraken in die negen zaken, na afloop van genoemde zitting, heeft de rechter kennis genomen van de brief van 8 februari 2018 van verzoeker. In deze brief heeft verzoeker aangekondigd de rechter bij voorbaat te wraken als de op 23 februari 2018 geplande zitting doorgaat.
Het wrakingsverzoek is op 29 maart 2018 behandeld door de wrakingskamer. Bij beslissing van 12 april 2018 is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking van de rechter.
Nu het wrakingsverzoek - naar later bleek - al voor de zitting van 23 februari 2018 was ingediend, was de rechter op dat moment niet bevoegd om de zaken te behandelen. De zitting van 23 februari 2018 wordt dan ook beschouwd niet te zijn gehouden. Bij brief van 23 april 2018 is verzoeker uitgenodigd voor een nieuwe zitting op 4 juni 2018.
De zitting heeft op 4 juni 2018 plaatsgevonden. Verzoeker is op de zitting niet verschenen.
Bij brief van 5 juni 2018 heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dossiers van de zaken met voornoemde zaaknummers;
  • het wrakingsverzoek van 8 februari 2018;
  • de beslissing van de wrakingskamer van 12 april 2018;
  • de oproeping van partijen van 23 april 2018 voor de zitting van 4 juni 2018;
  • het proces-verbaal van de zitting van 4 juni 2018;
  • het wrakingsverzoek van 5 juni 2018;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 13 juni 2018;
  • de brief van verzoeker van 18 juni 2018;
  • de brief van de algemeen secretaris van de wrakingskamer van 19 juni 2018.
.
Verzoeker, de rechter, alsmede het CAK zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek wordt behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 13 juni 2018.
Ter zitting van 22 juni 2018, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is de rechter verschenen.
Verzoeker is zonder bericht van verhindering niet ter wrakingszitting verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Naar aanleiding van de gang van zaken en de procedure dien ik een nieuwe wraking van de rechter in. De rechtbank maakt zich schuldig aan volstrekte willekeur, procedureel en inhoudelijk, en schendt mijn fundamentele rechten als rechtzoekende, burger en mens in ernstige mate. De werkelijke zaak is door toedoen van het Zorginstituut Nederland en de rechtspraak nooit behandeld, dat dient alsnog te gebeuren. De werkelijk fundamentele zaak is een en dezelfde en dient alsnog voor alle zaaknummers te worden behandeld, getoetst en beoordeeld. Ik heb het recht gehoord te worden en wil gehoord worden. Ik heb recht op behandeling, toetsing en beoordeling van de door mij voorgelegde zaak en de daarin aan de orde gestelde problemen en kwesties. Voorts is er sprake van betalingsonmacht. Dat dient gerespecteerd te worden. Ik heb verschillende malen ten onrechte griffierecht betaald.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De brief van 5 juni 2018 bevat geen concreet geformuleerde wrakingsgronden. Als ik verzoeker goed begrijp, is hij van mening dat zijn zaken niet behandeld kunnen worden, omdat naar zijn mening de procedure bij het CAK niet goed is gegaan en er ook geen goede dossiers zijn overgelegd. Hij is het verder niet eens met de gang van zaken bij de rechtbank en meent dat over het een en ander eerst een zitting moet worden belegd. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht zie ik geen grond voor het oordeel dat ik jegens hem onpartijdig dan wel vooringenomen zou zijn dan wel de schijn zou hebben gewekt dat te zijn. Daarbij betwijfel ik of verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de oproepingsbrief, waarin de naam van de behandelend rechter en de zittingsdatum zijn vermeld, van 23 april 2018 dateert, terwijl het verzoek tot wraking is ingediend op
5 juni 2018. Daarnaast betreft dit het tweede wrakingsverzoek in voornoemde zaken. Ik verzoek daarom te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling wordt genomen.

4.De beoordeling

4.1
In het wrakingsverzoek van 5 juni 2018 heeft verzoeker in totaal dertien zaaknummers genoemd. De zaak ROT 16/3056 betreft echter niet een zaak van verzoeker en in de zaken ROT 17/4962 en ROT 18/1389 is de rechter niet de behandelend rechter. De zaak C/10/546544 / HA RK 18-242 betreft het eerdere wrakingsverzoek, waarin op 12 april 2018 een beslissing is gegeven. De wrakingskamer heeft daarom het wrakingsverzoek van
5 juni 2018 opgevat als een wrakingsverzoek tegen de rechter in de negen geplande zaken op de zitting van 4 juni 2018 en zal hierna overgaan tot de beoordeling van dat verzoek in deze negen zaken.
4.2
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond, aan verzoeker bekend waren geworden, zoals artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vereist.
4.3
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond(en) tot wraking. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van “de gang van zaken en de procedure”. Aan de hand hiervan heeft de wrakingskamer niet kunnen vaststellen dat de oproepingsbrief, waarin de naam van de behandelend rechter en de zittingsdatum zijn vermeld, voor verzoeker de aanleiding vormde voor zijn verzoek tot wraking van de rechter. De wrakingskamer gaat er daarom vanuit dat verzoeker zijn verzoek tijdig heeft gedaan. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker kan worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek.
4.4
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
4.5
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
4.6
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
4.7
De wrakingskamer is van oordeel dat van de hierboven in 4.6 genoemde situatie geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
4.7.1
Verzoeker legt de gang van zaken en de procedure aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag.
Verzoeker heeft daarbij echter geen concrete feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de rechter vooringenomen is of er zich zwaarwegende aanwijzingen voordoen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
4.8
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4.9
Artikel 8:18 lid 4 van de Awb geeft de bevoegdheid om in geval van misbruik te bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker in dezelfde zaken tot twee keer toe een niet geslaagd verzoek tot wraking heeft gedaan. De wrakingsgronden zien bovendien veeleer op procedurele aangelegenheden; daarbij heeft verzoeker in beide gevallen geen dan wel onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van zijn verzoek. Gelet hierop en met inachtneming van het gegeven dat de opeenvolgende verzoeken om wraking hebben geleid tot het onnodig verlengen van de procedure, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker het instrument van wraking heeft misbruikt. De wrakingskamer ziet daarom aanleiding te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek in de zaken ROT 16/2829, ROT 16/2830, ROT 16/3056, ROT 16/3428, ROT 16/3947, ROT 17/3059, ROT 17/3337, ROT 17/3338 en ROT 17/3339 niet meer in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. De Vette;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de zaken ROT 16/2829, ROT 16/2830, ROT 16/3056, ROT 16/3428, ROT 16/3947, ROT 17/3059, ROT 17/3337, ROT 17/3338 en ROT 17/3339 niet meer in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. G.A.F.M. Wouters en
mr. drs. E. van Schouten, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2018 in tegenwoordigheid van mr. R.H. Nieuwenhuis, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-