ECLI:NL:RBROT:2018:6713

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
552130 / HA RK 18-617
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 juli 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. P. Vlaswinkel, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek volgde op een civiele procedure waarin de verzoeker op 20 maart 2018 een verzetdagvaarding had laten uitbrengen tegen een dwangbevel van het Pensioenfonds. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat deze op 9 mei 2018 had besloten dat verdere stukken van partijen niet meer in behandeling zouden worden genomen, maar later het verzoek van de wederpartij om alsnog te mogen reageren had gehonoreerd. De verzoeker vond dat deze gang van zaken de schijn van partijdigheid wekte en dat hij hierdoor benadeeld werd.

De rechtbank oordeelde dat de rechter bevoegd was om terug te komen op zijn eerdere rolbeslissing en dat de afweging die de rechter had gemaakt, waarbij hij het belang van het Pensioenfonds zwaarder liet wegen dan het belang van de verzoeker bij een snellere voortgang van de procedure, niet ondeugdelijk of onbegrijpelijk was. De rechtbank benadrukte dat een voor een partij onwelgevallige beslissing op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor het wrakingsverzoek en wees dit af.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 552130 / HA RK 18-617
Beslissing van 12 juli 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. P. Vlaswinkel, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton (hierna:
de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Verzoeker heeft op 20 maart 2018 een verzetdagvaarding laten uitbrengen tegen een dwangbevel van de [naam pensioenfonds] (hierna: ‘het Pensioenfonds). Er werd gedagvaard tegen de rolzitting van 4 april 2018. Deze procedure draagt het zaaknummer 6786940 CV EXPL 18-11652. Voor het Pensioenfonds heeft deurwaarderskantoor Flanderijn zich gesteld als gemachtigde en om een aanhouding voor het indienen van een conclusie van antwoord in oppositie gevraagd. De rechter heeft de zaak verwezen naar de beraadrol van 16 april 2018. Vervolgens heeft de rechter op de zitting van 16 april 2018 uitstel aan het Pensioenfonds verleend en is de zaak verwezen naar de rolzitting van 8 mei 2018 voor het nemen van een conclusie van antwoord in oppositie. Het Pensioenfonds heeft op de rolzitting van 8 mei 2018 niet gereageerd en de rechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op 8 juni 2018.
Bij faxbericht van 11 mei 2018 heeft Flanderijn namens het Pensioenfonds aangevoerd dat als gevolg van een interne fout het rolbericht van 16 april 2018, waarin de zaak werd verwezen naar de rolzitting van 8 mei 2018, verkeerd was verwerkt, waardoor zij geen stukken heeft ingediend. Flanderijn verzocht alsnog de gelegenheid te krijgen zich uit te laten. Bij brief van 15 mei 2018 heeft de rechter het verzoek gehonoreerd en is het Pensioenfonds alsnog de gelegenheid geboden om haar stukken op de rolzitting van 5 juni 2018 in te dienen.
Bij brief van 28 mei 2018 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van de rechter ingediend.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedure.
Verzoeker, het Pensioenfonds alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 13 juni 2018.
Ter zitting van 28 juni 2018, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is verzoeker verschenen. Verzoeker heeft zijn standpunt nader toegelicht. De rechter was daarbij niet aanwezig, zoals al aangekondigd in zijn schriftelijke reactie.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Bij brief van 9 mei 2018 heeft de rechter bericht dat de uitspraak van het vonnis op 8 juni 2018 is bepaald en dat in dit stadium van de procedure verdere stukken van partijen niet meer in behandeling worden genomen. Een week later krijgt verzoeker bericht dat de wederpartij alsnog mag reageren op de zitting van 5 juni 2018. Bij navraag bij de griffie is gebleken dat de wederpartij per faxbericht van 11 mei 2018 heeft verzocht om alsnog te mogen reageren.
Deze gang van zaken heeft trekken van partijdigheid, omdat er onder andere wordt afgeweken van een eerdere beslissing van de rechter. Bij doorgang van het eerdere handelen na bericht van 9 mei 2018 zou verzoeker in het gelijk kunnen worden gesteld, hetgeen door het handelen van de rechter een ander wending kan hebben.
Gezien de schriftelijke reactie van de rechter kan worden gezegd dat er niet alleen sprake is van trekken van partijdigheid, maar dat er daadwerkelijk sprake is van partijdigheid. De rechter heeft de vrijheid om maar te doen wat hij wil. Er was wel degelijk eerder aanhouding door de wederpartij gevraagd en door de rechter verleend. De belangenafweging die de rechter heeft gemaakt is ondeugdelijk en geeft blijk van partijdigheid. De rechter had ook in een veel eerder stadium een comparitie van partijen kunnen bepalen, maar dat is niet gebeurd.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
De rechter komt de bevoegdheid toe om op een eerder genomen rolbeslissing terug te komen ‘indien en voor zover de aard van de beslissing zich daartegen niet verzet en de omstandigheid daartoe nopen’. Van die bevoegdheid heeft de rechter gebruik gemaakt, omdat hij het belang van het Pensioenfonds om haar standpunt kenbaar te maken zwaarder vond wegen dan het belang van verzoeker bij een snellere voortgang van de procedure. Daarbij is in de beschouwing betrokken dat er geen eerdere aanhoudingsverzoeken waren geweest, zodat het alsnog laten concluderen door het Pensioenfonds niet tot een onredelijke vertraging zou leiden.
Indien op het verzoek van het Pensioenfonds afwijzend zou zijn beslist, zou naar mag worden aangenomen bij tussenvonnis een comparitie van partijen zijn bevolen om alsnog inlichtingen te verkrijgen en een schikking te beproeven. De veronderstelling van verzoeker dat hij door de gevolgde gang van zaken wordt benadeeld komt voorbarig en ongefundeerd voor. Er is derhalve geen grond voor wraking.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een
rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op
het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan
tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te
toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of
onjuiste beslissingen.
3.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat
daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door
vooringenomenheid is ingegeven.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe als
volgt.
De rechter was bevoegd om terug te komen op zijn rolbeslissing om op 8 juni 2018 vonnis te wijzen en om het verzoek van de wederpartij van verzoeker (het Pensioenfonds) om alsnog schriftelijk te mogen reageren te honoreren. Dat de rechter het belang van het Pensioenfonds om haar standpunt kenbaar te maken zwaarder vond wegen dan het belang van verzoeker bij een snellere voortgang van de procedure is een afweging die ondeugdelijk noch onbegrijpelijk is. De rechter heeft daartoe de vrijheid, die begrensd wordt door bepalingen in de wet en het landelijk rolreglement. De omstandigheid dat de wederpartij bij de eerstdienende dag eerder om uitstel heeft gevraagd en heeft gekregen, alsmede het feit dat de rechter in een veel eerder stadium een comparitie van partijen kon bepalen, maar dat niet heeft gedaan, maken niet dat de rechter niet op zijn rolbeslissing terug mocht komen. Ook kan niet worden gezegd dat verzoeker anders in het gelijk zou worden gesteld, omdat de rechter bij tussenvonnis een comparitie van partijen kan bevelen om alsnog inlichtingen te verkrijgen.
Gelet op de door de rechter genomen processuele beslissing en de daaraan gegeven motivering, alsmede gelet op de ter zake relevante bepalingen van wet en landelijk rolreglement, is die beslissing van de rechter niet onbegrijpelijk, laat staan zozeer onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.5
De slotsom luidt dat het verzoek ongegrond is en moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. P. Vlaswinkel.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. W.P.M. Jurgens en mr. M.G.L. de Vette, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door mr. M.G.L. de Vette uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2018 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-